nummer: 10/2397/GA
betreft: [klager] datum: 9 december 2010
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S.M. Kurvers, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 6 augustus 2010 van de beklagcommissie bij de locatie Ooyerhoek Zutphen,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 14 oktober 2010, gehouden in de locatie De Berg te Arnhem, is gehoord [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de locatie Ooyerhoek.
Klager en zijn raadsvrouw voornoemd hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord ter zitting van de beroepscommissie.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het feit dat klager te weinig dagloon uitgekeerd krijgt, terwijl hij wil werken.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt schriftelijk toegelicht.
Klager was ten tijde van de klacht gedetineerd in de penitentiaire inrichting te Zutphen en verbleef op de inkomstenafdeling. Klager heeft bij aankomst direct aangegeven te willen werken. Hem werd echter medegedeeld dat er geen werk was. Klager
ontvangt
80% van het basisuurloon. De directeur heeft aangegeven dat gedetineerden die op de inkomstenafdeling verblijven niet in aanmerking komen voor de arbeid. De reden voor dit beleid zou zijn gelegen in het feit dat de afnamenorm zou worden overschreden
indien ook de gedetineerden van de inkomstenafdeling naar de arbeid zouden gaan. Gedetineerden die op de inkomstenafdeling verblijven komen op de wachtlijst terecht. Dit heeft niets te maken met het feit dat er geen werk was; er was werk genoeg. De
reden hiervoor was dat eerst wordt bekeken of gedetineerden kort gestraft zijn en of zij geschikt zijn voor arbeid. Deze uitleg is tegenstrijdig. Ingevolge artikel 47, eerste lid, van de Pbw heeft een gedetineerde recht op deelname aan de in de
inrichting beschikbare arbeid en op grond van het tweede lid dient de directeur zorg te dragen voor de beschikbaarheid van arbeid voor de gedetineerden, voor zover de aard van de detentie zich daar niet tegen verzet. In geval een gedetineerde geen
arbeid aangeboden krijgt, kan hij onder omstandigheden aanspraak maken op doorbetaling van het volledige basisuurloon. Nu het aan de directeur te wijten is dat klager niet mocht werken, had hij derhalve recht op een loonvervangende uitkering gelijk aan
het basisuurloon.
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Het dagprogramma van de inkomstenafdeling voorziet niet in arbeid. Er is onvoldoende capaciteit en er zijn onvoldoende middelen aanwezig om alle gedetineerden in de inrichting arbeid aan te bieden. 73% van de gedetineerden kan aan arbeid deelnemen.
Gedetineerden verblijven doorgaans niet lang, maximaal twee weken, op de inkomstenafdeling. Er wordt gekeken of ze kort gestraft zijn en geschikt voor deelname aan arbeid. Bij het intakegesprek wordt gevraagd of een gedetineerde wil werken. Dat telt
mee
bij de doorplaatsing naar een reguliere afdeling waar deelname aan arbeid wel mogelijk is. Er is hier geen sprake van onvermijdbaar verzuim. Gedetineerden die willen werken komen op de wachtlijst en zij krijgen dan een loonvervangende uitkering van 80%
van het basisuurloon. Het gaat om 20 uur arbeid per week.
3. De beoordeling
Bij de beoordeling gaat de beroepscommissie van de volgende aangevoerde en niet, althans onvoldoende weersproken feiten uit:
Klager verbleef ten tijde van de klacht als afgestrafte gedetineerde op de inkomstenafdeling van de D-vleugel van de penitentiaire inrichting Achterhoek, locatie Ooyerhoek te Zutphen en heeft ongeveer 10 weken op deze afdeling verbleven. Hij heeft bij
binnenkomst aangegeven te willen en te kunnen deelnemen aan de arbeid. Klager heeft niet mogen/kunnen deelnemen aan de arbeid. Klager heeft in de periode van zijn verblijf in deze inrichting een bedrag ontvangen van € 2,44 per dag, wat gelijk staat aan
80% van het destijds geldende basisuurloon per dag voor arbeid in de inrichting. Aan gedetineerden op de inkomstenafdeling van de onderhavige inrichting wordt geen arbeid aangeboden. Er was ten tijde van het verblijf van klager in de inrichting
voldoende werk aanwezig. Aan klager is geen celarbeid aangeboden. Er was bij klager geen medische contra-indicatie voor deelname aan de arbeid.
Van belang bij de beoordeling van het beroep is allereerst het bepaalde in artikel 47, eerste en tweede lid, van de Pbw. Een gedetineerde heeft recht op deelname aan de in de inrichting beschikbare arbeid en de directeur draagt zorg voor de
beschikbaarheid van die arbeid, voor zover de aard van de detentie zich daartegen niet verzet. Verder is van belang het bepaalde in artikel 3 van de huisregels van de inrichting. Daarin wordt, zakelijk weergegeven, bepaald dat een gedetineerde recht
heeft op deelname aan de arbeid voor zover de aard van de detentie zich daartegen niet verzet en er geen medische contra-indicatie aanwezig is.
De beroepscommissie wijst op het grote belang van arbeid als bindend en vormend element van de detentie en op de daaruit voortvloeiende verplichting voor de directeur om ervoor te zorgen dat gedetineerden kunnen deelnemen aan de arbeid. De huisregels
noch enige andere wettelijke regeling voorzien in een basis voor een algemene uitzondering op de verplichting te voorzien in werk. Voor zover een dergelijke algemene uitzondering (al dan niet uitdrukkelijk) voor wat betreft -in dit geval- de
gedetineerden op de inkomstenafdeling van de inrichting is vastgelegd in het dagprogramma, ontbeert deze een wettelijke basis. Alleen in gevallen die een individuele gedetineerde betreffen is het mogelijk geen werk aan te bieden en wel in verband met
de
aard van de detentie of (medische) arbeidsongeschiktheid van de gedetineerde. In dit verband is het niet onredelijk om enkele dagen geen arbeid aan gedetineerden op de inkomstenafdeling aan te bieden teneinde vast te kunnen stellen of een van genoemde
uitzonderingsgronden zich voordoet.
Van een medische contra-indicatie was in het geval van klager geen sprake. Uit niets blijkt verder dat de aard van de detentie van klager zich verzette tegen deelname aan de arbeid. Ook was er voldoende arbeid voorhanden. De directeur had daarom enkele
dagen na binnenkomst van klager (in welke periode had kunnen worden beoordeeld of klager arbeidsgeschikt was en/of de aard van zijn detentie zich niet verzette tegen deelname aan de arbeid) klager in staat dienen te stellen (desnoods op cel) deel te
nemen aan de arbeid. Door dit niet te doen heeft de directeur het recht van klager op deelname aan de arbeid geschonden. Dat deelname van de gedetineerden op de inkomstenafdeling van de inrichting zou hebben geleid tot organisatorische of financiële
problemen doet in deze niet af aan voormelde op de directeur rustende wettelijke verplichting.
Het voorgaande leidt ertoe dat het beroep gegrond wordt verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie zal worden vernietigd en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard. Aan klager zal een tegemoetkoming worden toegekend. Deze tegemoetkoming
bedraagt het verschil tussen 100% van het basisuurloon waarop hij bij deelname aan de arbeid gedurende de periode van 10 weken recht zou hebben gehad en de 80% van het basisuurloon dat de directeur hem bij wijze van loonvervangende uitkering heeft
uitbetaald, waarbij het aantal arbeidsuren per week op 20 wordt gesteld. Dit leidt tot een tegemoetkoming van (€ 3,04- € 2,44 x 20 x 10 =) € 120,=.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 120,=.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.I.M.W. Bartelds, voorzitter, J. Schagen MA en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S. Jousma, secretaris, op 9 december 2010
secretaris voorzitter