Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/1618/GA, 9 november 2010, beroep
Uitspraakdatum:09-11-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/1618/GA

betreft: [klager] datum: 9 november 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S.J. Paans, namens

[...], verder te noemen klaagster,

gericht tegen een uitspraak van 4 juni 2010 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting voor vrouwen (p.i.v.) Breda,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 29 september 2010, gehouden in de p.i. Grave, zijn gehoord klaagster, bijgestaan door haar raadsvrouw,[...] en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij voormelde p.i.v.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een strafcel, wegens het in het bezit hebben van contrabande (opgespaarde slaapmedicatie).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klaagster en de directeur
Door en namens klaagster is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Volgens de regels van de inrichting moet verstrekte medicatie direct worden ingenomen en, indien deze niet wordt ingenomen, direct weer worden ingeleverd. Klaagster kreeg haar slaapmedicatie door de inrichtingsarts voorgeschreven. Zij kreeg in verband
met slaapproblemen en spanningen één tablet per week. Zij mocht deze innemen als zij meende het tablet nodig te hebben. Eerder heeft zij een hogere dosis verstrekt gekregen. Om verslavingsproblematiek te voorkomen heeft de arts de verstrekte
hoeveelheid
teruggebracht tot één tablet per week. Omdat het hier slaapmedicatie betrof en omdat klaagster zelf mocht weten wanneer zij die medicatie zou innemen, was teruggave bij niet innemen geen reële optie. Klaagster heeft daarom mogen denken dat in haar
geval
sprake was van een uitzonderingssituatie. Omdat klaagster de medicatie niet direct kon en hoefde in te nemen, ging zij ervan uit dat zij die slaappil in haar verblijfsruimte mocht bewaren. Als zij de medicatie weer had ingeleverd, zou zij de volgende
dag geen nieuwe slaappil verstrekt krijgen. Die slaappil zou immers teruggestuurd zijn naar de medische dienst. Klaagster ging ervan uit dat zij slechts één tablet per week verstrekt zou krijgen. Het bij klaagster aangetroffen tablet zat overigens nog
in het uitreikingszakje en lag duidelijk zichtbaar op de tafel in haar cel. Subsidiair geldt nog dat de toegepaste strafmaat niet als redelijk en billijk wordt ervaren. Er is volgens klaagster geen rekening gehouden met de geringe ernst van de feiten.
Het klakkeloos toepassen van de bepalingen van het Drugsontmoedigingsbeleid gaat daarom te ver.

De directeur heeft in beroep haar tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De inrichtingsarts heeft tegenover de directeur verklaard, dat hij altijd aangeeft dat medicatie niet bewaard mag worden. Op het zakje met de medicatie staat het verplichte tijdstip van inname. De arts heeft verder aangegeven dat klaagster haar
medicatie indien zij die niet zou innemen, had moeten teruggeven. In het laatste geval zou ze dan de volgende dag om 15.30 uur een nieuw tablet kunnen ontvangen. De opgelegde disciplinaire straf is gebaseerd op het landelijk geldende
drugsontmoedigingsbeleid. Bij het opsparen van de medicatie volgt, ongeacht de opgespaarde hoeveelheid, een disciplinaire straf als de onderhavige. Volgens het door de medische dienst gebruikte systeem van medicatieverstrekking, moet klaagster
dagelijks
opnieuw om de medicatie vragen. Indien het beleid ruimte zou bieden voor een redelijkheids- en billijkheidstoetsing, zouden er minimum- en maximumsancties moeten zijn vastgesteld. Dat is niet het geval. De directeur zegt ter zitting toe de
schriftelijke
verklaring van de inrichtingsarts c.q. het hoofd van de medische dienst, na te zenden. Van de zijde van de directie is na de zitting een memo ontvangen gedateerd 5 oktober 2010, inhoudende een reactie van het hoofd van de medische dienst. Van de zijde
van klaagster is vervolgens geen reactie op deze memo meer ontvangen.

3. De beoordeling
Als onweersproken kan worden vastgesteld dat op 12 maart 2010 bij een celinspectie in klaagsters verblijfsruimte slaapmedicatie is aangetroffen en wel een half tablet dat nog in de verpakking zat waarmee het verstrekt was aan klaagster. Naar aanleiding
daarvan is klaagster disciplinair gestraft. Uit het na de behandeling ter zitting van de beroepscommissie door de directeur overgelegde schrijven van het hoofd medische dienst van 5 oktober 2010, kan worden opgemaakt dat binnen de p.i.v. aan de
gedetineerden éénmaal per week slaapmedicatie kan worden verstrekt. Dit dient te geschieden op een door de gedetineerde zelf te kiezen dag. Eenmaal gekozen, ligt die dag voor de toekomst vast. Indien een gedetineerde ervoor kiest om de slaapmedicatie
op
een bepaalde dag in te nemen, dan dient dit ook daadwerkelijk op die dag te geschieden. Indien de medicatie die dag niet wordt ingenomen, dient deze te worden teruggegeven aan degene die de medicatie heeft verstrekt. Deze werkwijze wordt altijd
uitgelegd tijdens het spreekuur van inrichtingsarts, aldus het schrijven van het hoofd medische dienst.
Klaagster heeft daarentegen uitdrukkelijk gesteld dat zij met de arts een afspraak heeft gemaakt die inhoudt dat zij eenmaal per week slaapmedicatie zal ontvangen die zij vervolgens in kan nemen op het tijdstip dat daarvoor het meest geschikt is,
namelijk wanneer zij moeite heeft om in slaap te komen. Klaagster voegt daaraan toe dat zij op het moment dat de medicatie wordt verstrekt, niet weet welke avond in die week zij moeite zal hebben om in slaap te komen. Klaagster krijgt de slaapmedicatie
eenmaal per week op dezelfde dag uitgereikt. Zij heeft onweersproken verklaard dat zij op dezelfde wijze reeds meerdere keren slaaptabletten heeft ontvangen.

Handelen volgens het geldende beleid zou het volgende beeld opleveren: klaagster krijgt eenmaal per week op dezelfde dag een half slaaptablet uitgereikt. Zij is verplicht de medicatie in te nemen op de dag van verstrekking. Heeft zij diezelfde avond
geen problemen om in slaap te komen, dan moet zij de volgende dag het halve tablet inleveren. Vervolgens krijgt zij die dag, ’s middags, wederom een half tablet uitgereikt, dat zij die avond kan innemen als zich slaapproblemen voordoen. Zo niet, dan
moet het tablet de volgende dag weer ingeleverd worden en krijgt zij daarna weer slaapmedicatie uitgereikt. En zo voorts. Het halve slaaptablet werd open en bloot in de verpakking waarin het verstrekt is, op klaagsters cel aangetroffen, in die zin door
klaagster opgespaard, want bij zich gehouden voor een bepaalde gelegenheid.
Nu uit het nader overgelegde schrijven van het hoofd van de medische dienst slechts het algemene beleid met betrekking tot medicatieverstrekking blijkt, niet nader is ingegaan op de door klaagster gestelde afspraak met de behandelend arts, klaagsters
verklaring over de wijze van het gebruik van de slaapmedicatie, afgezet tegen de wijze waarop de medicatie gebruikt zou moeten worden ingevolge het geldende beleid, niet onaannemelijk voorkomt, moet het standpunt van klaagster dan ook als onvoldoende
weersproken worden aangemerkt. De beroepscommissie is daarom van oordeel dat haar klacht gegrond moet worden verklaard.

De beroepscommissie acht termen aanwezig voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming. Zij zal de hoogte daarvan vaststellen op € 50,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klaagster een tegemoetkoming toekomt van € 50,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr J.A.M. de Wit, voorzitter en mr. M.A.G. Rutten en prof.dr. A.M. van Kalmthout leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 9 november 2010

secretaris voorzitter

Naar boven