Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/1121/GA, 19 oktober 2010, beroep
Uitspraakdatum:19-10-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/1121/GA

betreft: [klager] datum: 19 oktober 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Arnhem,

gericht tegen een uitspraak van 2 april 2010 van de beklagcommissie bij voormelde p.i., gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie hield zitting op 7 september 2010 in de p.i. Hoogeveen.
Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.
De directeur van de p.i. Arnhem heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen en heeft verzocht om aanhouding van de behandeling van de zaak.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie wegens het feit dat klager zich aan toezicht heeft onttrokken door zonder toestemming van het personeel op een andere
ring te gaan douchen.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard en klager een tegemoetkoming toegekend van € 20,= op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt schriftelijk als volgt toegelicht. In de strafbepaling dient gekeken te worden naar de specifieke situatie en omstandigheden van het specifieke geval. Hierbij dient ook
gekeken te worden naar de houding die de gedetineerde aanneemt tijdens de afhandeling van het rapport. Tijdens het gesprek met het afdelingshoofd was klager niet meewerkend. Hij toonde geen enkel schuldbesef, doch stelde zich dwingend en eisend op. Dit
wordt klager kwalijk genomen omdat hij als gedecolid wist van het verbod op douchen op de andere afdeling. Klager is meergenoemde disciplinaire straf opgelegd. Een gedecolid dient van onbesproken gedrag te zijn. De beëindiging van klagers lidmaatschap
van de gedeco is een consequentie van de onttrekking aan het toezicht en het niet meewerken aan het bespreekbaar maken van het voorval.

Klager heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
De beroepscommissie acht zich op basis van de stukken voldoende voorgelicht over de zaak en wijst het verzoek om aanhouding derhalve af.

Op grond van artikel 51, eerste lid, onder a jo. artikel 50, eerste lid, van de Pbw kan de directeur aan een gedetineerde een disciplinaire straf van opsluiting in een eigen cel opleggen voor feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid
in
de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming. Naar voren is gekomen dat klager reeds op 9 maart 2010 om 12.00 uur in afzondering is geplaatst zonder dat hem de reden duidelijk was gemaakt. De directeur heeft
klager
pas de volgende dag om 13.00 uur gesproken en de disciplinaire straf is ook op die datum opgelegd. Uit de stukken en uit de door de directeur gegeven toelichting blijkt niet dat gebruik is gemaakt van de mogelijkheid van bewaardersarrest zoals bedoeld
in artikel 24, vierde lid, van de Pbw. Zo dit al zo zou zijn is de daarvoor geldende termijn van 15 uur ruimschoots overschreden. Dat die dag bij de oplegging van de uiteindelijke disciplinaire straf in mindering is gebracht doet daaraan niet af.
Daarbij acht de beroepscommissie de houding van klager bij de afhandeling van het rapport, zoals blijkend uit de stukken, niet van dien aard dat deze de hoogte van de opgelegde disciplinaire straf mede heeft kunnen bepalen in de door de directeur
voorgestane mate. Gelet op het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat aan de beslissing dusdanige gebreken kleven en dat de opgelegde sanctie naar verhouding dusdanig fors is geweest, dat deze niet in stand kon blijven. Het beroep zal
derhalve ongegrond worden verklaard

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met verbetering van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.I.M.W. Bartelds, voorzitter, J. Schagen en dr. W.J. Schudel, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris op 19 oktober 2010

secretaris voorzitter

Naar boven