Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/2246/GV, 11 oktober 2010, beroep
Uitspraakdatum:11-10-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/2246/GV

betreft: [klager] datum: 11 oktober 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R.P. Snorn, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 29 juli 2010 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman, mr. R.P. Snorn, om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager is op 8 juli 2010 in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk. Op 12 juli 2010 is hiertegen hoger beroep ingesteld. Klager meent dat
ingevolge artikel 570b Wetboek van Strafvordering (WvSv) iemand die tot een vrijheidsstraf is veroordeeld een verzoek tot strafonderbreking kan indienen. Gelet op het systeem van de wet en de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de
Regeling) is een zogenaamde ‘1e aanleg’ veroordeelde wel degelijk bevoegd een verzoek tot strafonderbreking in te dienen. Klager verwijst bij wijze van voorbeeld naar artikel 1a van de Regeling. De regelingen van verlof zijn ook van toepassing op
voorlopig gehechten.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager is een zogenaamde ‘1e aanleg’ veroordeelde, waardoor de beslissingsbevoegdheid niet bij de selectiefunctionaris ligt. Immers, waar nog geen sprake is van een definitieve straf,
valt ook niets te onderbreken.
Artikel 1a van de Regeling wordt toegepast bij het verlenen van algemene verloven, incidentele verloven en regimaire verloven, omdat daarbij geen sprake is van het onderbreken van de straf. Klager is geadviseerd een verzoek tot schorsing in te dienen
bij het Openbaar Ministerie.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van het huis van bewaring te Leeuwarden heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. De advocaat-generaal bij het ressortparket te Leeuwarden heeft geen bezwaren tegen een strafonderbreking.

3. De beoordeling
Klager is in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met aftrek, wegens poging tot doodslag. Zijn fictieve einddatum is op 2 maart 2012.

Op grond van artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting d.d. 24 december 1998 (Stcrt. 1998, 247, p. 22), hierna: de Regeling, kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer
dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Blijkens artikel 1 onder q van de Regeling wordt onder strafonderbreking verstaan de opschorting van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf als bedoeld in artikel 34 tot en met 40 van de
Regeling.
Noch uit de toelichting op de Regeling, noch uit artikel 570b van het Wetboek van Strafvordering, waarop de strafonderbreking is gebaseerd, komt naar voren dat de Minister bedoeld heeft niet-onherroepelijk veroordeelde gedetineerden in aanmerking te
laten komen voor strafonderbreking. In voorkomende situaties is schorsing van de voorlopige hechtenis op grond van artikel 80 WvSv de aangewezen procedure. Indien het aangevraagde verlof beperkt blijft tot één dag, kan incidenteel verlof worden
aangevraagd op grond van artikel 21 van de Regeling.

Gelet op het vorenstaande kan klager niet in aanmerking komen voor toekenning van strafonderbreking. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. Th.E.M. Wijte, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris,
op 11 oktober 2010

secretaris voorzitter

Naar boven