nummer: 10/933/GA
betreft: [klager] datum: 11 oktober 2010
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
de directeur van de locatie De Boschpoort te Breda,
gericht tegen een uitspraak van 19 januari 2010 van de beklagcommissie bij voormelde locatie, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 21 juli 2010, gehouden in de locatie De Berg te Arnhem, zijn [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur, en [...], hoofd van de afdeling penitentiair trainingscentrum/penitentiaire inrichtingen administratie
(PTC/PIA) van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Breda, gehoord.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van vier dagen opsluiting in een strafcel, wegens het aantreffen van een als steekwapen geprepareerde kledinghanger in de verblijfsruimte.
De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven en aan klager een tegemoetkoming toegekend van € 40,=.
2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De directeur stelt zich op het standpunt dat de uitspraak van de beklagcommissie niet in stand kan blijven. In het kader van de nieuwe vestigingsstructuur binnen de Dienst Justitiële Inrichtingen is er in de p.i. Breda een geheel nieuwe directie
benoemd. Voorheen waren er meer (unit-)directeuren. De samenstelling van het managementteam van Breda is nog niet volledig. Zo moet er nog een Hoofd Veiligheid, een nieuwe functie met directeursbevoegdheden, worden aangesteld. Omdat de directeur het
onverantwoord acht om met maar drie directeuren te werken, is gezocht naar een (tijdelijke) oplossing. Door de directie is ervoor gekozen om het hoofd van de afdeling PTC/PIA directeursbevoegdheden te geven. Daarbij dient te worden opgemerkt dat de
functie van deze persoon niet vergeleken kan worden met die van een gewoon afdelingshoofd. Deze persoon staat buiten de normale inrichtingsorganisatie en kan daardoor voldoende afstand nemen van het gebeuren op de verschillende afdelingen. In overleg
met het hoofdkantoor DJI is het hoofd PTC/PIA daarom een (beperkte) directeursbevoegdheid gegeven. Daarbij is vastgelegd dat deze persoon bevoegd is tot het opleggen van disciplinaire straffen. De directeur gaat er vanuit dat de bevoegdheidstoedeling
goed is uitgezocht op het hoofdkantoor. Het hoofd PTC/PIA van de p.i. Breda had de thans aan de orde zijnde bevoegdheden al veel langer. Deze waren hem toegekend in het kader van zijn werkzaamheden met het zogenaamde ‘detentiehuis’.
Met betrekking tot de oplegging van de disciplinaire straf wordt het volgende naar voren gebracht. Het hoofd PTC/PIA heeft de betreffende kleerhanger gezien. Die kleerhanger, die afgebroken was, was voorzien van een handvat van tape. Voor hem was het
duidelijk dat hier sprake was van een steekwapen. Bij de eerste plaatsing van een gedetineerde in een verblijfsruimte wordt deze gecontroleerd en dan moet de gedetineerde tekenen voor de inventaris. Het steekwapen is gevonden bij een grote zoekactie
naar aanleiding van geruchten over de aanwezigheid van drugs, alcohol en mobiele telefoons in de inrichting. Omdat het een omvangrijke operatie betrof, is ervoor gekozen het desbetreffende verslag aan te zeggen op het moment van afhandeling. Daarbij is
aan klager de mogelijkheid geboden om op dat verslag te reageren. Alvorens de verslagen aan te zeggen en af te handelen, heeft het hoofd PTC/PIA die verslagen besproken met de directeur.
Klager heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet nader toegelicht.
3. De beoordeling
Vast staat dat de aan het beklag ten grondslag liggende disciplinaire straf is opgelegd door het hoofd PTC/PIA.
Artikel 3 van de Pbw luidt – voor zover hier van belang –:
”(...)
-3. Het beheer van de inrichting of afdeling berust bij de directeur, die als zodanig door de Minister wordt aangewezen.
-4. De Minister wijst een of meer personen aan als plaatsvervanger van de directeur.
(...).”
Artikel 5 van de PBW luidt – voor zover hier van belang –:
”(...)
-4. Aan de directeur is voorbehouden de beslissing omtrent:
(...)
h. de oplegging van een disciplinaire straf bedoeld in artikel 51, en de toepassing van de artikelen 52, eerste en tweede lid, en 53, derde en vierde lid.”
De memorie van toelichting op de Pbw vermeldt, in onderdeel 6 onder d, onder meer:
”De directeur kan zijn aan de wet ontleende bevoegdheden en de naleving van een bij of krachtens deze wet gestelde (zorg)plicht overdragen aan in de inrichting werkzame personen, met uitzondering van de bevoegdheden in artikel 5, eerste en vierde lid.
(...). De niet overdraagbare bevoegdheden betreffen beslissingen die zó ingrijpend of verstrekkend zijn dat in de wet is voorgeschreven dat deze uitsluitend door de directeur of diens vervanger mogen worden uitgeoefend.”.
De beroepscommissie is van oordeel dat uit het samenstel van de hiervoor genoemde wetsbepalingen, mede gelet op de daarop gegeven toelichting volgt, dat een plaatsvervanger van de directeur slechts dan bevoegd is tot het nemen van beslissingen als
bedoeld in het vierde lid van artikel 5 van de Pbw, als hij ten aanzien van alle plichten en bevoegdheden van de directeur door de minister tot vervanging bevoegd is verklaard. De wetgever heeft gelet daarop niet willen voorzien in een benoeming van
een
medewerker tot plaatsvervanger van de directeur ten aanzien van enkele in artikel 5, vierde lid, genoemde taken en verplichtingen.
Gelet daarop moet worden geoordeeld dat de bestreden beslissing onbevoegd is genomen. Dat maakt dat hetgeen in beroep is aangevoerd, niet kan leiden tot een andere uitspraak dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal daarom ongegrond worden
verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal worden bevestigd, met aanvulling van de gronden.
De beroepscommissie merkt hierbij nog op dat, indien de noodzaak van het verstrekken van bepaalde bevoegdheden aan medewerkers van de inrichting geïndiceerd zou zijn, de mogelijkheid daartoe dient te worden geschapen door middel van aanpassing van de
thans geldende wet- en regelgeving. Dat geldt temeer nu inmiddels – kennelijk landelijk – medewerkers worden aangewezen als directeur met beperkte bevoegdheden.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr J.A.M. de Wit, voorzitter, mr. C.J.G. Bleichrodt en mr. P.C. Vegter, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 11 oktober 2010
secretaris voorzitter