Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/2704/GV, 8 oktober 2010, beroep
Uitspraakdatum:08-10-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/2704/GV

betreft: [klager] datum: 8 oktober 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 9 september 2010 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft –zakelijk weergegeven – het beroep als volgt toegelicht. Klager heeft begrepen dat er sprake is van een executie-indicator. Niet is duidelijk waar deze vandaan komt. Volgens de selectiefunctionaris wordt niet aangetoond dat de
hypotheekverstrekker tot gedwongen verkoop over wil gaan. Klager wil dit juist voorkomen om een groot financieel verlies te voorkomen. Door de verbouwing kunnen er huuropbrengsten van ongeveer € 450,= per maand worden gegenereerd. Klager heeft
momenteel
een achterstand bij de bank van € 1200,=. Klaagsters echtgenote heeft onvoldoende financiële middelen of inkomen om een verbouwing te kunnen bekostigen, zij verdient ongeveer € 830,= per maand. Klager is van mening dat hij – eventueel via het
persoonsgebonden verlof – in de gelegenheid moet worden gesteld de noodzakelijke werkzaamheden te verrichten. Hij heeft een zakelijk belang om de huisvesting van zijn partner te behouden.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager heeft verzocht om een strafonderbreking teneinde een appartement, dat deel uitmaakt van zijn woning, klaar te maken voor de verhuur. Zijn echtgenote zou deze klus door gebrek aan financiële middelen niet kunnen laten uitvoeren door een aannemer.
Indien het appartement niet verhuurd zou kunnen worden, zouden de hypotheeklasten niet langer kunnen worden voldaan en zou verlies van de woning dreigen. De Minister heeft het verzoek afgewezen omdat voor de gestelde reden in principe geen
strafonderbreking wordt verleend. Daarnaast is er sprake van een lang strafrestant. Klager heeft niet aangetoond dat zijn persoonlijke aanwezigheid noodzakelijk is en dat de gestelde zakelijke belangen al bestonden voor aanvang van zijn detentie. Ook
is
niet aangetoond dat klagers echtgenote niet over de financiële middelen beschikt om een en ander door een aannemer te laten doen. Klager heeft geen nadere financiële gegevens verstrekt en niet aannemelijk is gemaakt dat hijzelf de enige zou zijn die
deze klus zou kunnen klaren. Het beroep zou daarom ongegrond dienen te worden verklaard.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis Roermond heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag in verband met klagers strafrestant en gelet op de redenen die door klager zijn aangevoerd.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 2645 dagen met aftrek, wegens handelen in strijd met een in artikel 10 van de Opiumwet gegeven verbod. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 16 januari 2013.

Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanige bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan
met
een andere vorm van verlof. In artikel 38 van de Regeling wordt een nadere uitwerking gegeven in die zin dat strafonderbreking eenmalig kan worden verleend in verband met dringende omstandigheden van zakelijke aard. De beroepscommissie acht onvoldoende
aannemelijk geworden dat in deze sprake is van dergelijke dringende omstandigheden. Gelet daarop moet worden geoordeeld dat de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk moet
worden
aangemerkt. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. Th.E.M. Wijte, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 8 oktober 2010

secretaris voorzitter

Naar boven