Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/1905/TBT-II en 09/1379/TBT, 13 augustus 2010, beroep
Uitspraakdatum:13-08-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/1905/TBT-II en 09/1379/TBT (tegemoetkoming)

betreft: [klager] datum: 13 augustus 2010

UITSPRAAK

van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt).

[...], verder klager te noemen, heeft beroep ingesteld tegen een op 12 augustus 2004 genomen beslissing van de Minister van Justitie, hierna de Minister, tot plaatsing van klager in het Kempehuis te Nijmegen.
Bij uitspraak van 11 februari 2005 (04/1905/TB) heeft de beroepscommissie het beroep materieel gegrond verklaard en de beslissing over een eventuele tegemoetkoming aangehouden in afwachting van informatie van klager over eventueel opgelopen
achterstand
in de behandeling.
Klager heeft bij brief van 28 juni 2005 verzocht om toekenning van een tegemoetkoming. Bij uitspraak van 9 september 2005 (04/1905/TBT-I (tegemoetkoming)) heeft de beroepscommissie de beslissing over een eventuele tegemoetkoming tot nader orde
aangehouden, omdat op dat moment nog niet kon worden vastgesteld of sprake is van behandelachterstand daar nog in onderzoek was of op resocialisatie gerichte behandeling van klager mogelijk is.

Klager heeft voorts beroep ingesteld tegen de beslissing van 13 mei 2009 van de (toenmalige) Staatssecretaris van Justitie, hierna de Staatssecretaris, tot plaatsing van klager in een longstayvoorziening van de Pompestichting.
Bij uitspraak van 28 oktober 2009 (09/1379/TB) heeft de beroepscommissie dit beroep materieel gegrond verklaard, de bestreden beslissing vernietigd en de Staatssecretaris opgedragen om binnen een maand na ontvangst van de uitspraak een nieuwe
beslissing
te nemen. De beroepscommissie heeft de beslissing over een eventuele tegemoetkoming tot nader orde aangehouden.

Klager heeft bij brief van 10 november 2009 verzocht om toekenning van een schadevergoeding in beide beroepszaken. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Nu de beroepscommissie voor de tweede keer zijn beroep tegen zijn longstayplaatsing materieel gegrond heeft verklaard, behoort de schadevergoeding te worden afgehandeld. De beroepscommissie moet een duidelijke waarschuwing laten uitgaan om te voorkomen
dat men nogmaals haar uitspraken aan de laars lapt.
Hem komt in de eerste plaats een schadevergoeding toe in verband met opgelopen behandelachterstand over een periode vanaf 5 december 2002 tot aan de uitspraak 09/1379/TB van 28 oktober 2009. Klager heeft van 5 december 2002 tot 13 augustus 2004 in
verscheidene huizen van bewaring moeten verblijven, waarna hij van 13 augustus 2004 tot 20 maart 2005 ten onrechte in het Kempehuis heeft verbleven. Vanaf 21 maart 2005 heeft hij in de Van Mesdagkliniek (thans: Van Mesdag) niets anders gehoord dan dat
men alleen maar ging inzetten op een nieuwe longstayplaatsing. Klager heeft daar op een verkapte longstayafdeling verbleven, niettegenstaande het advies van het Pieter Baan Centrum (PBC) en de beslissingen van het Hof Arnhem en de beroepscommissie.
Bij de behandeling van de tweede beroepszaak is duidelijk geworden dat na de uitspraak 04/1905/TB geen enkele poging is ondernomen om op wat voor manier dan ook tot behandeling te komen. De Van Mesdag wilde niet behandelen en het ministerie heeft de
kliniek ook verboden uitvoering te geven aan de uitspraak 04/1905/TB van de beroepscommissie. Klager heeft daardoor onnodig lang rondgelopen met heel veel stress die hem het laatste anderhalf jaar psychisch zo ziek heeft gemaakt dat hij niet meer kon
werken en overspannen is verklaard. Hierdoor is de toch al minimale beloning die hij met werken kon verdienen met 25% verlaagd. Daarnaast zal hij schade ondervinden in verband met zijn toekomst. Hij is inmiddels 45 jaar en heeft weinig werkervaring.
Door het aanvragen van de longstaystatus heeft hij in de Van Mesdag niet meer mogen werken aan ontplooiing waar een diploma uit voort had kunnen komen.
Verder komt hem schadevergoeding toe, die voortvloeit uit de eerste schadevergoeding. Deze schadevergoeding kan worden berekend vanaf 28 oktober 2009. Klager hoopt dat men daarmee wat druk ervaart om voortvarend te werk te gaan en de uitspraak van de
beroepscommissie uit te voeren.

De Staatssecretaris is in de gelegenheid gesteld haar visie op een eventuele tegemoetkoming te geven. Bij brief van 4 januari 2010 heeft de Staatssecretaris verwezen naar de brief van 23 augustus 2005 (visie op tegemoetkoming inzake 04/1905/TB,
beroepscommissie) en het verweerschrift van 9 juli 2009 (in 09/1379/TB, beroepscommissie). Uit de overgelegde stukken blijkt dat meerdere behandelpogingen zijn ondernomen en dat op verschillende tijdstippen onderzoek is gedaan naar klagers
resocialisatiemogelijkheden. Op basis van het weergegeven feitenrelaas in het genoemde verweerschrift kan de door het ministerie gevolgde procedure niet als onredelijk worden aangemerkt. Hieruit blijkt onder meer dat klager meerdere incidenten heeft
veroorzaakt, delicten heeft gepleegd en er sprake is geweest van een langdurige onttrekking. Een en ander is mede aanleiding geweest voor nader onderzoek in het kader van een mogelijke longstayplaatsing.
Een mogelijk als gevolg hiervan opgetreden behandelachterstand, die overigens uitdrukkelijk wordt betwist, kan de Staatssecretaris derhalve niet worden toegerekend.

Klager heeft in reactie daarop bij brief van 14 januari 2010 het volgende verklaard.
Navraag in de Van Mesdag leert dat men niet weet welke incidenten klager zou hebben veroorzaakt. Klager daagt het ministerie uit met details te komen en niet zomaar wat te roepen.
In 1994 was zijn laatste veroordeling en klager blijft ontkennen dat hij de dader was.
De Staatssecretaris noemt niet dat uit rapportages blijkt dat klager tot 2002 wel degelijk behandeling heeft genoten met zodanig effect dat men moest gaan resocialiseren. Het ministerie heeft in 2002 daartoe zelf verlofmachtigingen afgegeven. De
onttrekking aan het verlof van 28 augustus tot 5 december 2002 wordt telkens gebruikt om aan te tonen hoe delictgevaarlijk klager wel niet is, ondanks dat hij zich in die periode staande heeft kunnen houden. Het PBC heeft in rapportage van 2004
diezelfde onttrekking gebruikt om duidelijk te maken dat het met het delictgevaar wel meevalt. Het aanvragen van de longstaystatus is begonnen onmiddellijk na zijn terugkeer op 5 december 2002. Vanaf dat moment is er geen sprake meer geweest van enige
vorm van behandeling, waardoor behandelachterstand is ontstaan. Dit is het ministerie aan te rekenen, waar men hem tegen de wil van het Hof Arnhem en het PBC toch in de longstay heeft geplaatst en de beroepscommissie het ministerie tot twee keer toe
terug heeft moeten roepen in het doordrijven van de eigen zin. Ter zitting van de beroepscommissie (van 1 september 2009, beroepscommissie) is een brief van het ministerie getoond, waarin de Van Mesdag werd verboden uitvoering te geven aan het advies
van het PBC en de uitspraak van het Hof. Bovendien heeft het ministerie klager teruggeplaatst in de hem zeer vijandig gezinde Van Mesdag. Door genoemde brief heeft deze kliniek zich gesteund gevoeld in de weigering hem te behandelen. Ter zitting van de
beroepscommissie is duidelijk naar voren gekomen dat klager geen enkele behandeling heeft geweigerd. Het enige behandelplan dat hem is aangeboden heeft klager uiteindelijk wel getekend, om welke reden hij zijn hoger beroep heeft ingetrokken. Klager kan
er niets aan doen dat de kliniek het behandelplan niet heeft uitgevoerd. Midden november 2005 werd klager totaal onverwacht op een VIC-afdeling geplaatst om te zien hoe hij omging met de mededeling dat men opnieuw de longstaystatus ging aanvragen,
terwijl die mededeling hem begin 2005 al was gedaan. Negentien maanden later werd de aanvraag gedaan. Een heel jaar daarna kwamen de onafhankelijke onderzoekers om de aanvraag te beoordelen. Geheel tegen de positieve rapportage in, werd hem toch weer
de
longstaystatus toegekend. De beroepscommissie heeft voor de tweede keer moeten ingrijpen.
Helder is dus dat het ministerie al zeven jaar in gebreke blijft, waarvoor hem een ruim dagbedrag gegeven moet worden. Het ministerie heeft er voor hem een grote lijdensweg van gemaakt. Klager is daardoor niet onbeschadigd gebleven. Hij is angstig
geworden voor behandelaars die van alles over hem kunnen beweren. Hij heeft last van nachtmerries en angst voor de nabije toekomst. Ondanks de uitspraak 09/1379/TB van de beroepscommissie verblijft hij nu nog steeds in de Van Mesdag. Er wordt niet
voortvarend te werk gegaan om uitvoering aan de beslissing van de beroepscommissie te geven.

De beroepscommissie heeft kennis genomen van klagers brief van 14 juni 2010, waarin hij zijn standpunt heeft herhaald.

Beoordeling
De beroepscommissie merkt allereerst op dat zij op grond van de Bvt geen schadevergoeding kan toekennen, maar uitsluitend een tegemoetkoming.

Het PBC heeft in zijn pro justitia rapportage van 2 maart 2004, zoals toegelicht bij schrijven van 27 december 2004, aangegeven dat klagers persoonlijkheidsproblematiek nog steeds aanwezig is, dat er geen delictgevaar op korte termijn is, maar wel
recidivegevaar op (middel)lange termijn, alsmede dat er nog wel resocialisatiemogelijkheden zijn, maar in andere zin dan waarop de resocialisatiepoging heeft plaatsgevonden in de Van Mesdag. Geadviseerd is klagers tbs met twee jaar te verlengen ten
behoeve van voortzetting van de resocialisatie van klager vanuit een FPK of FPA in de regio Amsterdam, waarbij gedacht kan worden aan de FPK De Meren of de FPA Roosenburg dan wel de FPA De Dijk. Indien deze inrichtingen klager niet kunnen of willen
opnemen, zal alleen nog een longstayplaatsing mogelijk zijn. Resocialisatie vanuit een tbs-kliniek wordt door het PBC zinloos geacht vanwege klagers strijd met de tbs-klinieken.

De beroepscommissie heeft in haar uitspraak van 11 februari 2005 overwogen dat, waar het PBC nog resocialisatiemogelijkheden ziet, de Minister uit zorgvuldigheid op grond van de in artikel 11 Bvt genoemde, met elkaar samenhangende belangen, eerst
daadwerkelijk met genoemde klinieken de (on)mogelijkheid van plaatsing en voorgestane behandeling dient te bezien en niet op voorhand van de onmogelijkheid daarvan uit te gaan en over te gaan tot een zo ingrijpende beslissing als het plaatsen op een
longstayafdeling.
Uit de brief van de Minister van 23 augustus 2005 komt naar voren dat tijdens het verblijf van klager in de Van Mesdagkliniek eventuele resocialisatiemogelijkheden worden bezien.
De beroepscommissie heeft klagers verzoek van 28 juni 2005 om toekenning van een tegemoetkoming verder aangehouden, omdat op dat moment de mogelijkheid van behandeling werd onderzocht en derhalve nog niet kon worden bepaald of sprake was van
behandelachterstand.

Vast staat dat klager op 21 maart 2005 vanuit het Kempehuis is overgeplaatst naar de Van Mesdag, dat blijkens navraag van de Van Mesdag de door het PBC genoemde klinieken klager niet wilden opnemen, dat de Staatssecretaris blijkens een brief van 25 mei
2005 van de Minister aan de Van Mesdag een dergelijke opname uit veiligheids- en behandelingsoverwegingen niet verantwoord acht, dat de kwestie van klagers overplaatsing vanuit de Van Mesdag op het landelijk overleg van plaatsingscoördinatoren is
besproken, maar dat geen enkele tbs-inrichting bereid is om klager op te nemen voor een op resocialisatie gerichte behandeling. Om die reden is getracht klager in de Van Mesdag te behandelen, maar heeft de Van Mesdag klager, mede op basis van
rapportage
van de Van der Hoevenkliniek in het kader van een second opinion, opnieuw voorgedragen voor een longstayplaatsing.

De beroepscommissie heeft bij uitspraak 09/1379/TB van 28 oktober 2009 het beroep tegen de nieuwe longstaybeslissing eveneens gegrond verklaard, omdat niet is gebleken dat klager state of the art is behandeld en als blijvend delictgevaarlijk moet
worden
aangemerkt. De beroepscommissie heeft daarbij overwogen dat klager in een andere tbs-inrichting een kans tot behandeling dient te worden gegeven en opgemerkt dat zij een mogelijk FPK/FPA-traject pas opportuun acht als sprake is van een een succesvol
behandeltraject in een tbs-inrichting en een vanuit die inrichting gestart resocialisatietraject. Dit oordeel is mede ingegeven door de omstandigheid dat in de in juni en augustus 2008 over klager uitgebrachte rapportages van rapporteurs van het
Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie is aangegeven dat een longstayplaatsing prematuur is, mede gezien het lager ingeschatte delictgevaar dan de Van der Hoevenkliniek in de second opinion van 2006 had aangegeven. Ook is van
belang geacht dat klagers behandelaar/psychotherapeut in de Van Mesdag niet overtuigd is van het delictrisico dat in klager wordt gezien.

De beroepscommissie overweegt dat, in weerwil van haar opdracht aan de Staatssecretaris, klager ook thans nog steeds in de Van Mesdag verblijft. De Van Mesdag heeft in de gegeven omstandigheden vanaf 21 maart 2005 tevergeefs inspanningen verricht om
tot
behandeling te komen, wat op zich niet bevreemdt in het licht van de voor die tijd in die kliniek al bestaande impasse in de behandeling van klager. Klager is niet overgeplaatst naar een andere tbs-inrichting voor een nieuwe behandelpoging met
onderzoek
van eventuele resocialisatiemogelijkheden.
De beroepscommissie kan derhalve ook thans niet vaststellen dat klager enige behandelachterstand heeft opgelopen en om die reden een tegemoetkoming toekomt. Immers, tot op heden is niet gebleken of op resocialisatie gerichte behandeling ook mogelijk
is. Wel kan zij klager een tegemoetkoming toekennen voor de omstandigheid dat hij op 13 augustus 2004 zonder daadwerkelijk onderzoek naar overplaatsingsmogelijkheden, als door het PBC in 2004 bedoeld, in het Kempehuis is geplaatst en van daaruit is
teruggeplaatst naar de Van Mesdag, waar hij tot op heden verblijft. Bij de tegemoetkoming voor het onterecht verblijven van klager in het Kempehuis van 13 augustus 2004 tot 21 maart 2005, een periode van iets meer dan zeven maanden, sluit de
beroepscommissie aan bij de in deze gevallen gebruikelijke vergoeding van € 300,= per maand.

Ten grondslag aan klagers voortgezet verblijf in de Van Mesdag ligt met name de onwil van tbs-inrichtingen om klager op te nemen en een behandelpoging te ondernemen, waarbij moet worden bezien of resocialisatie mogelijk is. Nu de Staatssecretaris c.q.
de Minister de wettelijke bevoegdheid heeft om ook ambtshalve te beslissen tot overplaatsing van tbs-gestelden en dit ten aanzien van klager, ondanks de opdracht van de beroepscommissie bij uitspraak 09/1379/TB van 28 oktober 2009 een nieuwe beslissing
te nemen, tot op heden heeft nagelaten, waardoor klager almaar in de Van Mesdag verblijft, moet de tegemoetkoming naar haar oordeel ten laste van de Minister komen.
De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming vaststellen op € 250,= per maand met ingang van de datum van ontvangst van deze uitspraak tot de dag waarop de Minister een nieuwe beslissing heeft genomen, met dien verstande dat dit bedrag telkens na het
verstrijken van een periode van drie maanden wordt verhoogd met € 125,= per maand.

Beslissing
In de zaak met nummer 04/1905/TBT-II:
De beroepscommissie bepaalt de ten laste van de Minister komende tegemoetkoming op
€ 2100,= voor het gedurende zeven maanden onterecht verblijven in een longstayvoorziening.

In de zaak met nummer 09/1379/TBT:
De beroepscommissie bepaalt dat aan klager, ten laste van de Minister, met ingang van de datum van ontvangst van deze uitspraak tot de dag waarop de Minister een nieuwe beslissing heeft genomen, voor het uitblijven van een nieuwe beslissing een
tegemoetkoming toekomt van € 250,= per maand, met dien verstande dat dit bedrag telkens na het verstrijken van een periode van drie maanden wordt verhoogd met € 125,= per maand.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. drs. F.A.M. Bakker, voorzitter, mr. dr. E.J. Hofstee en drs. J.R. van Veldhuizen, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 13 augustus 2010

secretaris voorzitter

Naar boven