Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/2369/GV, 28 september 2010, beroep
Uitspraakdatum:28-09-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/2369/GV

betreft: [klager] datum: 28 september 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.C.A. Geerts, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 9 augustus 2010 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager heeft om strafonderbreking verzocht teneinde samen met zijn echtgenote en zijn zoontje in behandeling te kunnen gaan en om de nodige hulpverlening voor zijn zoontje op te kunnen starten. Die
hulpverlening kan tijdens de duur van strafonderbreking goed worden opgestart en op een dergelijk niveau worden gebracht dat klager vervolgens tijdelijk afwezig kan zijn. Het bestreden besluit van de Minister wordt onbegrijpelijk geacht. Aangevoerd
wordt dat een strafonderbreking voor drie maanden geen structurele oplossing zou kunnen bieden. Dat is onjuist. De hulpverlening kan worden aangevangen en de situatie van klagers zoontje kan verbeterd worden en de dreiging voor hem kan worden
weggenomen. Niet blijkt dat de Minister heeft geïnformeerd bij de behandelend artsen van klagers zoontje of dat er informatie is opgevraagd bij andere medici. Het advies van de Medisch Adviseur, waarnaar de Minister verwijst, ontbreekt overigens. Uit
een namens klager overgelegde verklaring van de huisarts komt naar voren dat het van belang is dat de behandeling van klagers zoontje met spoed moet starten, dit om onherstelbare schade te voorkomen. Klager is van mening dat ook in
niet-levensbedreigende situaties strafonderbreking kan worden verleend. Artikel 36 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna; de Regeling) vermeldt geen limitatieve opsomming van gevallen waarin strafonderbreking kan worden
toegestaan. Overigens kan uit de huisartsenverklaring worden afgeleid dat er bij klagers zoontje een levensbedreigende situatie kan ontstaan als klager niet in de gelegenheid is om mee te doen aan de behandeling. De beslissing van de Minister is
overigens ook niet voldoende zorgvuldig genomen. Niet blijkt immers van een zorgvuldige belangenafweging. In klagers ogen is er geen maatschappelijk belang dat zich zou verzetten tegen het aan hem verlenen van een strafonderbreking. Klager benadrukt
daarbij dat hij zich nimmer aan de tenuitvoerlegging van hem opgelegde gevangenisstraf(fen) heeft onttrokken. Hij kan daarom niet als vluchtgevaarlijk worden aangemerkt. Zijn woonadres (in België) is bekend. Hij staat daar al langere tijd ingeschreven.
Klager is daarom primair van mening dat het beroep gegrond dient te worden verklaard met de bepaling dat hem alsnog een strafonderbreking zal worden verleend. Subsidiair wordt verzocht de bestreden beslissing te vernietigen en aan de Minister opdracht
te geven tot het nemen van een nieuwe beslissing. Klager verzoekt de beroepscommissie voorts om de Minister te veroordelen in de door klager gemaakte proceskosten.

Namens de Minister is het volgende naar voren gebracht. Het verzoek om strafonderbreking werd ondersteund door een aantal documenten. Die documenten, die van klager afkomstig waren, zijn voorgelegd aan de Medisch Adviseur bij het Ministerie van
Justitie. De Medisch Adviseur toetst medische informatie en adviseert. Door hem is vastgesteld dat er geen sprake is van een levensbedreigende situatie voor het zoontje van klager. Voorts heeft hij gesteld dat een relatief korte strafonderbreking niet
structureel zal leiden tot een verbetering van de situatie van de zoon. Naar aanleiding van de door de raadsman gezonden inlichtingen van de huisarts van klagers zoontje komt de Medisch Adviseur niet tot een wijziging in zijn advies. Het advies van de
Medisch Adviseur is gebaseerd op de van klager ontvangen documenten. De Medisch Adviseur heeft nadere contacten met behandelaars niet nodig geacht. Waar namens klager wordt gesteld dat klager zich niet heeft onttrokken aan de tenuitvoerlegging van een
eerder opgelegde gevangenisstraf, geldt dat verzoeker indertijd naar het buitenland is vertrokken en geruime tijd onvindbaar is geweest voor justitie. Naar aanleiding van een Europees aanhoudingsbevel is hij op 16 juni 2010 in België aangehouden en
overgeleverd aan Nederland. Door klagers onvindbaarheid konden de hem in 2003 en 2004 opgelegde gevangenisstraffen pas vanaf de overlevering ten uitvoer worden gelegd. De selectiefunctionaris acht geen gronden aanwezig om het beroep gegrond te
verklaren.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie Torentijd te Middelburg heeft negatief geadviseerd ten aanzien van het verzoek om strafonderbreking.
De Medisch Adviseur heeft aangegeven geen reden te zien voor een strafonderbreking. Hij heeft de huisarts en de specialisten geraadpleegd en er blijkt niet van een (levens)bedreigende situatie. Een relatief korte strafonderbreking zal volgens de
Medisch
Adviseur niet structureel leiden tot een verbetering van de situatie rond klagers zoon.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Den Bosch heeft aangegeven negatief te adviseren omdat het verzoek onvoldoende zou zijn onderbouwd.
Het Team Executie Strafvonnissen bij het arrondissementsparket Zwolle-Lelystad heeft negatief geadviseerd. Aangegeven wordt dat klager als vluchtgevaarlijk dient te worden beschouwd omdat hij zich geruime tijd onvindbaar heeft weten te houden voor de
tenuitvoerlegging van hem eerder opgelegde gevangenisstraffen.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van vier maanden, wegens – kortweg – diefstal en handelen in strijd met een in artikel 3 van de Opiumwet gegeven verbod. Aansluitend dient hij 86 dagen gevangenisstraf te ondergaan en 98 dagen vervangende hechtenis.

Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanige bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan
met
een andere vorm van verlof. Op grond van artikel 36 van de Regeling kan strafonderbreking (onder meer) worden verleend voor verzorging van een ernstig zieke kind.
De beroepscommissie stelt voorop dat hier sprake is van een bijzondere omstandigheid in de persoonlijke sfeer van klager en van een geval waarvoor – onder omstandigheden – strafonderbreking kan worden verleend. De Minister heeft aangevoerd dat met name
het negatieve advies van de Medisch Adviseur doorslaggevend is geweest voor de afwijzing van het verzoek. De beroepscommissie acht de bestreden beslissing voldoende zorgvuldig genomen. Uit die beslissing blijkt dat het belang van klager(s zoontje) is
afgewogen tegen het algemene belang van de tenuitvoerlegging. De motivering van de bestreden beslissing kan die beslissing ook dragen. De beroepscommissie acht onvoldoende aannemelijk dat een strafonderbreking bij zou dragen aan een structurele
verbetering van de toestand van klagers zoon. De beroepscommissie is daarom van oordeel dat de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.

Voor zover namens klager is verzocht om een veroordeling van de Minister in de door klager gemaakte (proces)kosten, geldt dat, daargelaten de vraag of hiervan sprake zou kunnen zijn bij een ongegrondverklaring, de Pbw een dergelijke kostenveroordeling
niet kent.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 28 september 2010

secretaris voorzitter

Naar boven