Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/1434/SGA, 28 mei 2010, schorsing
Uitspraakdatum:28-05-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 10/1434/SGA

Betreft: [klager] datum: 28 mei 2010

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie De Berg te Arnhem.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van genoemde locatie d.d. 7 mei 2010, inhoudende de weigering om door verzoeker aangeboden poststukken
te
verzenden naar een viertal nader bij naam genoemde personen, voor de duur van twaalf maanden, ingaande op 7 mei 2010 en eindigende op 7 mei 2011. Aan deze beslissing ligt ten grondslag dat verzoeker, die gedetineerd is vanwege overtreding van een door
de rechter opgelegd contactverbod, vanuit de inrichting blijft doorgaan met zijn gedrag door middel van het sturen van brieven. Verzoeker is medegedeeld dat overtreding van dit verbod kan leiden tot een disciplinaire straf.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de schriftelijke inlichtingen van de directeur d.d. 26 mei 2010.
Blijkens een mededeling van de secretaris van de beklagcommissie bij voormelde locatie is daar geen afzonderlijk klaagschrift van verzoeker ontvangen. De voorzitter begrijpt echter uit de tekst van het schorsingsverzoek dat dit tevens als klaagschrift
is bedoeld.

1. De standpunten van verzoeker en van de directeur
Verzoeker heeft – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. Verzoeker heeft van de rechter een contactverbod opgelegd gekregen met betrekking tot een viertal nader bij naam genoemde personen. Wegens overtreding van dit verbod verblijft verzoeker
thans in detentie. Over deze kwestie heeft verzoeker een brief geschreven naar een zekere [A] Volgens de directeur heeft verzoeker hiermee het opgelegde contactverbod overtreden. Echter, deze persoon staat helemaal niet op de lijst van personen waar
het
contactverbod voor geldt. Het lijkt er op dat de beslissing van de directeur is opgesteld zonder enige kennis of controle van het originele contactverbod omdat de beslissing vol staat met foutieve namen. Aangezien deze [A] niet op genoemde lijst
voorkomt, vraagt verzoeker primair om opheffing van de beslissing van de directeur en subsidiair om schorsing.

De directeur heeft - zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang - onder meer het volgende naar voren gebracht. Op 7 mei 2010 heeft een medewerker van de politie Brabant Noord aangegeven dat verzoeker vanuit de inrichting brieven verzond naar,
in
elk geval voor zover bekend bij deze medewerker, de personen waarvan de rechter heeft bepaald dat verzoeker daar geen contact meer mee mag zoeken. Deze personen ervaren de post als kwetsend. De politiemedewerker heeft de namen van betreffende personen
gegeven en mede namens de officier van justitie verzocht om er op toe te zien dat er geen post meer wordt verzonden naar deze personen. Verzoeker is dan ook zowel mondeling als schriftelijk medegedeeld dat hij op grond van artikel 36, vierde lid van de
Pbw geen post meer mocht verzenden naar deze personen.

2. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Op grond van het bepaalde in artikel 36, vierde lid, van de Pbw, kan de directeur de verzending van bepaalde brieven of andere poststukken weigeren indien dit noodzakelijk is met het oog op (onder andere)
de bescherming van slachtoffers van of anderszins betrokkenen bij misdrijven. De directeur heeft in de bestreden beslissing besloten te weigeren om poststukken, gericht aan een drietal in die beslissing met name genoemde personen, gedurende twaalf
maanden te verzenden. De directeur heeft die beslissing gegrond op de omstandigheid dat verzoeker zou trachten vanuit de inrichting post te verzenden aan personen ten aanzien van wie hem door de rechter een contactverbod zou zijn opgelegd. Allereerst
geldt dat de door de directeur overgelegde beschikking spreekt over het contactverbod in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis terwijl die schorsing – zo begrijpt de voorzitter – inmiddels is opgeheven. Die voorwaarde geldt daarom niet
langer. Daarnaast geldt nog dat, indien er een rechterlijk contactverbod zou zijn opgelegd dat overeenkomt met die vervallen schorsingsvoorwaarde, uit het door de directeur overgelegde afschrift van een beschikking van rechtbank te ’s Hertogenbosch van
3 maart 2010 naar voren komt dat aan verzoeker een contactverbod is opgelegd met een viertal met name genoemde personen. Uit de in de respectievelijke beschikkingen opgenomen persoonsgegevens wordt niet duidelijk of ten aanzien van door de directeur
genoemde personen door de rechter aan verzoeker een contactverbod is opgelegd. Gelet daarop komt de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing, nu deze naar het voorlopig oordeel van de voorzitter onvoldoende is onderbouwd, voor schorsing in
aanmerking. Het verzoek zal daarom worden toegewezen.

De voorzitter merkt daarbij nog op dat, indien vast zou komen te staan dat door verzoeker ter verzending aangeboden poststukken gericht zouden zijn aan personen ten aanzien van wie voor verzoeker een contactverbod geldt, de directeur die verzending op
grond van dat contactverbod telkens kan weigeren.

3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de bestreden beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang.

Aldus gegeven door mr. A.G. Coumans, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 28 mei 2010.

secretaris voorzitter

Naar boven