Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/0625/GA en 10/1481/GA, 24 september 2010, beroep
Uitspraakdatum:24-09-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Vermissing  v

Uitspraak

Nummers: 10/625/GA en 10/1481/GA

betreft: [klager] datum: 24 september 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen twee uitspraken van 25 februari 2010 van de alleensprekende beklagrechter bij de locatie De Schie te Rotterdam,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak zijn gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 14 juli 2010, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, is klager gehoord.

De directeur van de locatie De Schie heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Van het besprokene ter zitting is verslag opgemaakt. De directeur van de locatie De Schie is vervolgens in de gelegenheid gesteld om vóór 1 augustus 2010 op het verslag te reageren en met name informatie in te winnen ten aanzien van klagers stelling
dat
de ketting is gezien door een met naam genoemde bewaarder. Klager is in de gelegenheid gesteld om vóór die datum de door hem aangekondigde foto, eventuele bon en/of een verklaring van zijn oma aan de beroepscommissie toe te sturen.
De directeur heeft verzocht om op een later tijdstip te mogen reageren in verband met ziekte van de betrokken p.i.w.’er.
Op 7 september 2010 is een reactie van de directeur van de locatie De Schie ontvangen.
Op 20 september 2010 is van klager een reactie op de brief van de directeur ontvangen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraken van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder tv, wegens werkweigering en
b. de vermissing van een gouden ketting.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraken weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Bij zijn overplaatsing vanuit Grave naar De Schie droeg klager zijn gouden ketting. In De Schie is hem niet gezegd om de ketting af te doen. Er lopen daar gedetineerden met veel zwaardere kettingen. De ketting is een cadeau van zijn oma, die op Curaçao
woont.
Bij binnenkomst op de afdeling is klager gezegd dat het dragen van de ketting voor eigen risico kwam. Omdat hij de ketting niet mocht dragen tijdens bezoek heeft hij de ketting afgedaan en in het kluisje op zijn (eenpersoons)cel gedaan en sindsdien
niet
meer gedragen, ook niet op de afdeling. Hij heeft zelf de sleutel van zijn kluisje. Hij heeft de ketting niet bij het bad laten bewaren, omdat hij dat niet vertrouwt.
Een bewaarder van Surinaamse origine, genaamd [...], van de D1-afdeling heeft zijn ketting gezien. De bewaarder zal zich dit nog herinneren.
In verband met een calamiteit werden de cellen doorzocht. Klager moest zijn celdeur openlaten en de deurtje van het kluisje openzetten.
Toen hij terugkwam op zijn cel heeft hij eerst alles teruggezet. Daarna ontdekte hij dat zijn ketting was verdwenen. Zijn oorbellen, die ook in het kluisje lagen, waren er nog.
Hij heeft het gemeld bij het personeel en hem is toen gezegd dat het zijn eigen risico was. Klager is het daar niet mee eens.
Hij heeft een foto, die genomen is in de inrichting, waarop hij de ketting draagt. Hij zal de beroepscommissie een kopie van de foto toesturen. Ook zal hij zijn oma op Curaçao (laten) vragen of zij de bon van de ketting nog heeft.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De p.i.w.’-er heeft verklaard gezien te hebben dat klager een ketting ontving van een medegedetineerde. Deze gedetineerde zou de ketting hebben geleend of hebben gebruikt. Bij de p.i.w.’er is niet bekend aan wie deze ketting toebehoorde. Het is dus
niet duidelijk of klager eigenaar was van deze ketting of dat deze ketting wellicht onder dwang werd afgegeven of als betaling voor andere zaken diende. Het is onvoldoende aannemelijk dat klager ook daadwerkelijk als eigenaar van bedoelde ketting kan
worden aangemerkt.

Van klager is als reactie op de brief van de directeur van 7 september 2010 ontvangen dat de enige p.i.w.’er die weet dat hij een gouden ketting had al anderhalve maand op non-actief is gesteld, zelf geen antwoord kan geven en dat de reactie is
geschreven door het afdelingshoofd die zonder kennis van zaken heeft gereageerd.

3. De beoordeling
Met betrekking tot a. komt de beroepscommissie tot het oordeel dat de beklagrechter op goede gronden en met juistheid op het beklag heeft beslist. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

Met betrekking tot b. overweegt de beroepscommissie dat uit de nadere inlichtingen die door de directeur zijn ingewonnen niet vast is komen dat klager de eigenaar was van een gouden ketting die na een celinspectie verdwenen zou zijn uit het kluisje in
klagers cel. Voorts heeft klager, hoewel hij dit wel had aangekondigd, geen stukken ter onderbouwing van zijn stelling aan de beroepscommissie toegestuurd. Wel heeft klager op enig moment in zijn nadere reactie benadrukt dat een p.i.w.’er hem in het
bezit van de ketting heeft gezien. Dat is evenwel niet in tegenspraak met de nadere verklaring van de directeur.

Gelet op het bovenstaande kan hetgeen in beroep is aangevoerd naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal derhalve ook op dit punt ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraken van de beklagrechter met ten aanzien van b. aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. dr. U. van de Pol, voorzitter, dr. mr. L.M. Moerings en mr. A.T. Bol, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 24 september 2010

secretaris voorzitter

Naar boven