Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/2146/GV, 30 augustus 2010, beroep
Uitspraakdatum:30-08-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/2146/GV

betreft: [klager] datum: 30 augustus 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 20 juli 2010 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. J.M. Keizer, advocaat te Amsterdam, om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Van de zijde van de politie is aangegeven dat er geen bezwaar bestaat tegen het verlenen van verlof. Klager heeft eerder een geding gehad met betrekking tot reclasseringstoezicht en toen is
besloten dat dit niet noodzakelijk was. Klager kan niet deelnemen aan een TR-traject omdat hij ontkennende verdachte is en het hoger beroep tegen de veroordeling door de rechtbank nog loopt. Klager is van mening dat hij door de selectiefunctionaris
wordt bestempeld als dader en niet als verdachte, hetgeen hij nog steeds is. Het verlof is met name afgewezen omdat er geen inschatting zou kunnen worden gemaakt van het recidiverisico. Klager heeft tegenover het BSD overigens aangegeven wel te willen
meewerken aan reclasseringscontact. Waar anders wordt vermeld is kennelijk sprake van een misverstand. Omdat klager een ontkennende verdachte is, is deelname aan een TR-traject voor hem niet mogelijk. Hierin zou hij immers moeten praten over het delict
en zo wordt hij gedwongen een feit te bekennen dat hij niet heeft gepleegd. Dit is in strijd met de onschuldpresumtie en het (kortweg) ‘nemo tenetur-beginsel’.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager wenst stelselmatig niet mee te werken aan toezicht door de reclassering. Hij is onbetrouwbaar in het nakomen van afspraken. In de inrichting heeft klager aangegeven niet mee te willen werken aan TR omdat hij geen contact wenst met de
reclassering. Hierdoor is het recidiverisico niet in te schatten. Gelet op de negatieve adviezen van de inrichting en van het Openbaar Ministerie is besloten het verzoek om algemeen verlof af te wijzen.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locaties Esserheem en Norgerhaven heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De advocaat-generaal bij het ressortparket te Leeuwarden heeft aangegeven negatief te adviseren ten aanzien van de verlofaanvraag van klager. Klager wordt vervolgd voor een geweldsmisdrijf waarbij een ander met een mes is gestoken, ten gevolge waarvan
deze persoon zwaar gewond raakte. Hij is eerder terzake van geweldsdelicten met politie en justitie in aanraking geweest. Omdat over de achtergronden en drijfveren van klager weinig bekend is en hij stelselmatig niet meewerkt aan rapportage en toezicht
door de reclassering, wordt klager aangemerkt als onbetrouwbaar in het nakomen van afspraken. Daarnaast bestaat er risico voor maatschappelijke onrust indien aan klager verlof zou worden verleend.
De politie IJsselland heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het verlenen van verlof aan klager.

3. De beoordeling
Klager is in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf, wegens – kortweg – een geweldsmisdrijf jegens een persoon. Tegen dat vonnis is hoger beroep ingesteld. De fictieve v.i.-datum valt op of omstreeks 20 mei 2011.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

Uit de inlichtingen van de selectiefunctionaris wordt op zich aannemelijk dat geen inschatting kan worden gemaakt van het recidiverisico bij klager. Klager is – zo wordt door en namens hem gesteld – weliswaar een ontkennende verdachte, maar dat laat
onverlet dat hij kan meewerken aan een rapportage met betrekking tot dat recidiverisico. Daarvoor is, anders dan door de raadsman wordt gesteld, niet nodig dat hij zijn opstelling als ontkennende verdachte zou moeten wijzigen. Ook het door de raadsman
gestelde ‘nemo tenetur-beginsel’ hoeft daardoor niet in het gedrag te komen. Die omstandigheden kunnen bij de bepaling van het recidiverisico immers worden meegewogen.

De omstandigheid dat het recidiverisico niet kan worden ingeschat, betekent evenwel niet zonder meer dat er sprake is van een gevaar voor het plegen van strafbare feiten. Voor het aannemelijk worden van een dergelijk gevaar is een meer feitelijke
onderbouwing nodig. De enkele mededeling van de advocaat-generaal dat klager eerder terzake van geweldsmisdrijven in aanraking is geweest met politie en justitie is dan ook onvoldoende. Ook de stelling dat klager onbetrouwbaar is in het nakomen van
afspraken wordt niet nader onderbouwd met feiten of omstandigheden, anders dan dat klager niet meewerkt met de reclassering en een ontkennende verdachte is. Een en ander maakt dat de bestreden beslissing ontoereikend is gemotiveerd. Die beslissing kan
daarom niet in stand blijven. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard en aan de Minister zal worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen binnen een termijn van twee weken na ontvangst van deze uitspraak, met inachtneming van de uitspraak
van
de beroepscommissie.

Nu de gevolgen van de vernietigde beslissing ongedaan gemaakt kunnen worden, acht de beroepscommissie geen termen aanwezig voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Minister op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn van twee weken na ontvangst van deze uitspraak.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 30 augustus 2010

secretaris voorzitter

Naar boven