Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/2194/GV, 30 augustus 2010, beroep
Uitspraakdatum:30-08-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/2194/GV

betreft: [klager] datum: 30 augustus 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.L. van Gaalen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 21 juli 2010 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klagers verzoek om algemeen verlof is afgewezen op grond van het negatieve advies van het Openbaar Ministerie (OM). Dat advies is tot stand gekomen op grond van de vrees voor ongewenste confrontatie met
slachtoffers of anderszins betrokkenen bij het door klager gepleegde misdrijf. Klagers verlofadres is gelegen in Amsterdam en het betreffende delict is gepleegd in Woerden. Twee andere personen die tezamen met klager voor dit feit zijn vervolgd en
veroordeeld, wonen eveneens in Amsterdam en aan hen wordt wel verlof verleend. Op zich is klagers strafzaak nog niet afgerond. Nu evenwel de getuigen die gehoord moeten worden politieambtenaren zijn die betrokken waren bij klagers aanhouding, en dus
geen slachtoffers waren, is dat geen aanleiding om hem geen verlof te verlenen. Uit door klagers raadsman opgenomen contact met de Advocaat-Generaal blijkt dat het negatieve advies feitelijk alleen is gebaseerd op de omstandigheid dat het hoger beroep
nog niet is afgedaan. Eerder heeft de beroepscommissie geoordeeld dat dit een onvoldoende feitelijke grond was voor afwijzing van een verzoek om verlof. Gelet daarop heeft de Minister bij het nemen van zijn beslissing een onvoldoende belangenafweging
gemaakt en dient het beroep gegrond te worden verklaard.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Het verzoek om algemeen verlof is afgewezen, omdat het OM negatief heeft geadviseerd. Daarbij werd aangegeven dat dit negatieve advies is gegrond op de ernst van het betreffende geweldsdelict, het risico van ongewenste confrontaties en de omstandigheid
dat het hoger beroep nog niet is afgedaan. Nu de bescherming van de slachtoffers en de ernst van het geweldsdelict zwaar wegen, is besloten het verzoek om algemeen verlof af te wijzen.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie Westlinge heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, met de vermelding dat het wenselijk zou zijn een bijzondere voorwaarde op te leggen, inhoudende een contactverbod met de slachtoffers van het gepleegde
delict.
De advocaat-generaal bij het ressortparket te Arnhem heeft op 1 juli 2010 aangegeven negatief te adviseren in verband met de ernst van het delict, de omstandigheid dat de strafzaak nog niet (onherroepelijk) is afgedaan en de vrees voor ongewenste
confrontaties.
De politie Amsterdam heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het door klager opgegeven verlofadres in Amsterdam.

3. De beoordeling
Klager is inmiddels op 16 augustus 2010 in hoger beroep veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar met aftrek, wegens – kortweg – gekwalificeerde diefstal en overtreding van de Wet Wapens en Munitie. Aansluitend dient hij – mogelijk – nog een
gevangenisstraf van 10 maanden te ondergaan, waarvan de tenuitvoerlegging is bevolen. Tegen de uitspraak van het Gerechtshof heeft klager beroep in cassatie ingesteld. De fictieve v.i.-datum valt op of omstreeks 14 april 2011.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal vier verlofaanvragen indienen.

Uit de inlichtingen van de selectiefunctionaris komt naar voren dat de grondslag voor de afwijzing van het verzoek om verlof is gelegen in het negatieve advies van het OM. Daar waar door het OM is aangevoerd dat het advies is gegrond op de
omstandigheid
dat de strafzaak tegen klager nog niet onherroepelijk is afgedaan, geldt dat klager inmiddels in hoger beroep is veroordeeld tot dezelfde straf als in eerste aanleg. Weliswaar is die uitspraak van het Gerechtshof niet onherroepelijk, maar dat behoeft
in
dit geval niet in de weg te staan aan een toewijzing van verlof. Niet valt immers te verwachten dat klagers beroep in cassatie zal worden behandeld voorafgaand aan zijn invrijheidstelling. De vrees voor slachtofferconfrontatie, zoals aangegeven door
het
OM, is bij gebreke aan een feitelijke onderbouwing onvoldoende aannemelijk geworden. Gelet daarop moet worden geoordeeld dat het advies van het OM (thans) onvoldoende zwaarwegend is om een afwijzing van dat verzoek te kunnen rechtvaardigen. De
beslissing van de Minister moet daarom – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal daarom de beslissing van de Minister vernietigen en aan de Minister opdragen om
binnen
een termijn van twee weken na ontvangst van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen, met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie.

Nu de gevolgen van de vernietigde beslissing ongedaan gemaakt kunnen worden, acht de beroepscommissie geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Minister op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn van twee weken na ontvangst van deze uitspraak.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 30 augustus 2010

secretaris voorzitter

Naar boven