Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/1162/GA, 4 oktober 2010, beroep
Uitspraakdatum:04-10-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/1162/GA

betreft: [klager] datum: 4 oktober 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 9 april 2010 van de beklagcommissie bij de penitenitiaire inrichting (p.i.) Krimpen aan den IJssel

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 27 augustus 2010, gehouden in de p.i. Amsterdam, zijn gehoord klager en, namens de p.i. Krimpen aan den IJssel, [...].

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel, wegens het in het bezit hebben van goederen van een medegedetineerde door het uitoefenen van zeer grote druk.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Op grond van klagers verschijning acht de beklagcommissie het aannemelijk dat klager druk zou hebben uitgeoefend. Klager kan het niet helpen hoe hij
eruit
ziet. Klager fungeerde als tussenpersoon. Het verhaal van medegedetineerde A. dat het om drugs gaat, is een leugen. De andere ex-medegedetineerde Z. kan dit bevestigen. De opmerking van de directrice: “Ach, wat ben jij een zielig persoon” heeft klager
zeer gekwetst.
Klager legt zich neer bij de vaststelling van het feit dat er spullen van A. op klagers cel lagen. Hij had deze als onderpand onder zich voor Z. Klager ontkent daarbij dreigend te zijn geweest of druk te hebben uitgeoefend. Hij heeft het meenemen van
de
spullen met A. besproken. A. was niet op zijn cel. Hij heeft de kleren meegenomen en is toen naar A. gelopen om hem te bevestigen dat hij de spullen had gepakt. A. heeft niet tegen klager gezegd dat hij de spullen terug wilde hebben. Het voorstel om de
merkkleding mee te nemen, is van A. zelf gekomen. Klager vraagt zich wat betreft de strafmaat af wat erger is, dit feit of iemand slaan.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Door het postuur en de harde stem van klager kan hij intimiderend overkomen. De directeur stelt vraagtekens bij de gestelde toestemming van A. In
ieder geval heeft A. zich bij het personeel gemeld met een verhaal waaruit naar voren kwam dat er geen toestemming was verleend. De inrichting vindt het bovendien onwenselijk dat klager zich opwerpt als schuldhulpverlener. Bij fysiek geweld wordt
afhankelijk van de ernst een straf op gelegd van 3 tot 12 dagen strafcel.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 51, eerste lid, onder a jo. artikel 50, eerste lid, van de Pbw kan de directeur aan een gedetineerde een disciplinaire straf opleggen van opsluiting in een strafcel, indien de gedetineerde betrokken is bij feiten die onverenigbaar
zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming.

Vast is komen te staan dat klager enkele kleren heeft meegenomen van de cel van een medegedetineerde. Deze kleren dienden als onderpand in verband met de schuld die de betreffende medegedetineerde had bij een andere (inmiddels ex-)gedetineerde. Uit de
omstandigheid dat de betreffende medegedetineerde hierover bij het personeel heeft geklaagd, kan worden afgeleid dat het meenemen van de kleren door klager tegen de wil van de betreffende medegedetineerde is geschied. De beroepscommissie is met de
directeur van oordeel dat dit activiteiten zijn, die de orde en veiligheid in de inrichting in gevaar kunnen brengen. De beslissing van de directeur hiervoor aan klager een disciplinaire straf op te leggen, kan derhalve bij afweging van alle in
aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Ten aanzien van de strafmaat is de beroepscommissie van oordeel dat deze te hoog is, zeker indien in aanmerking wordt genomen dat niet is komen vast te staan dat klager
zich dreigend heeft gedragen of anderszins druk heeft uitgeoefend ten opzichte van de betreffende medegedetineerde. Gelet hierop acht de beroepscommissie een disciplinaire straf van zeven dagen onredelijk en onbillijk. Een strafmaat van vier dagen acht
zij meer in overeenstemming met de omstandigheden zoals deze zijn komen vast te staan. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal worden vernietigd. De beroepscommissie zal het beklag alsnog gegrond
verklaren en de beslissing van de directeur vernietigen ten aanzien van de strafmaat. Voor de resterende drie dagen acht de beroepscommissie een tegemoetkoming aangewezen. Zij stelt deze vast op
€ 30,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij vernietigt de beslissing waarover is geklaagd en bepaalt dat haar uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde beslissing.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 30,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 4 oktober 2010

secretaris voorzitter

Naar boven