Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/0915/TA, 23 september 2010, beroep
Uitspraakdatum:23-09-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/915/TA

betreft: [klager] datum: 23 september 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 19 maart 2010 van de beklagcommissie bij de Prof. Mr. W.P.J. Pompestichting te Zeeland, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 6 augustus 2010, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting gehoord [...] en [...]..
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het toedienen van dwangmedicatie op 1 oktober 2009.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Klager heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager is goed bij zijn verstand en weet dat hij geen delicten moet plegen. De dwangmedicatie is toegediend om het plegen van strafbare feiten te
voorkomen. Door de medicatie wordt hij juist gedreven tot het plegen van strafbare feiten tegen het personeel. Eens zal de medicatieverstrekking moeten stoppen. Klager wil de rest van zijn leven niet laten verpesten. Er wordt nooit met klager gesproken
over het delict van 13,5 jaar geleden en de beweegredenen van klager hoe hij tot het plegen van dit delict is gekomen.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager is bekend met schizofrenie en kent psychotische perioden. In de aanloop van de dwangmedicatie meende klager alles te
ruiken. De delicten die klager heeft gepleegd, volgden na een psychotische toestand. Bij een psychose wordt klager zeer gevaarlijk. Klager heeft geen enkel ziekte inzicht en smokkelt met zijn medicatie. Na het depot knapt klager op, zowel wat betreft
de
hallucinaties als de psychose.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 26, eerste lid, van de Bvt kan het hoofd van de inrichting een verpleegde verplichten te gedogen dat ten aanzien van hem een bepaalde geneeskundige handeling wordt verricht, indien die handeling naar het oordeel van een arts
volstrekt noodzakelijk is ter afwending van gevaar voor de gezondheid of de veiligheid van de verpleegde of van anderen. Op grond van de stukken is de beroepscommissie van oordeel dat het toedienen van een antipsychoticum volstrekt noodzakelijk is. De
beklagcommissie heeft op goede gronden en met juistheid op het beklag beslist. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. dr. E.J. Hofstee, voorzitter, drs. B. van Dekken en mr. A. van Waarden, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 23 september 2010

secretaris voorzitter

Naar boven