Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/2214/GV, 20 september 2010, beroep
Uitspraakdatum:20-09-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/2214/GV

betreft: [klager] datum: 20 september 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 21 juli 2010 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman, mr. M. de Reus, om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager is gesanctioneerd voor harddrugs gebruik. Aan hem is een disciplinaire straf opgelegd van vijf dagen strafcel en intrekking van zijn verlof op 25 juni 2010. Echter ook het daaropvolgend
algemeen verlof op 30 juli 2010 is afgewezen onder verwijzing naar het drugsontmoedigingsbeleid (DOB). Uitgangspunt van dit beleid is dat de twee eerstvolgende verloven niet worden toegestaan. Klager meent dat de bestreden beslissing in strijd is met
het DOB. In noot 10 wordt immers gesteld dat de directeur te allen tijde anders kan beslissen. In zo’n geval motiveert de directeur zijn beslissing. Gelet op artikel 17, derde lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de
Regeling) had de bestreden beslissing door de directeur moeten worden genomen. Weliswaar heeft de beroepscommissie in haar uitspraak van 15 december 2009 met nummer 09/3190/GV bepaald dat de Minister in individuele gevallen de beslissing aan zich kan
houden, dit houdt niet in dat in het specifieke geval eerst de directeur over het verlofverlof beslist – zie de beslissing van 14 juni 2010 – en vervolgens de Minister. De stelling van de Minister dat de aan klager opgelegde disciplinaire straf onjuist
is, omdat volgens het DOB de eerstvolgende twee verloven dienen te worden ingetrokken, is gelet op artikel 51, eerste lid, sub d, van de Pbw niet juist. Slechts het eerstkomende verlof kan worden ingetrokken.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager scoorde na terugkeer van zijn verlof op 2 juni 2010 op het gebruik van harddrugs. Hierop is klager gesanctioneerd met vijf dagen plaatsing in een strafcel en intrekking van het
eerstvolgend verlof. De sanctie is evenwel niet juist. Gebruik van harddrugs betekent volgens het DOB dat twee verloven worden geweigerd in plaats van één. Een onjuiste hantering van het DOB kan geen reden zijn hiervan af te wijken. Het niet toekennen
van het tweede verlof is conform de regelgeving. Klager wist bovendien tot welke gevolgen de overtreding van de voorwaarden van het verlof zouden leiden.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van gevangenis Alphen aan den Rijn heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Rotterdam heeft aangegeven dat verlofverlening, in welke vorm dan ook, onverantwoord
is. De politie te Utrecht heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen verlofverlening.

3. De beoordeling
Klager ondergaat thans een vervangende hechtenis van 168 dagen op grond van de wet Terwee. Aansluitend dient hij eventueel een subsidiaire hechtenis van 11 dagen en 1 dag gijzeling op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving
verkeersvoorschriften te ondergaan. De einddatum van zijn detentie is op of omstreeks 16 november 2010.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers derde verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

Uit de stukken komt naar voren dat klager bij terugkomst van verlof op 2 juni 2010 positief heeft gescoord op het gebruik van harddrugs. Hiervoor is aan klager door de directeur van de gevangenis Alphen aan den Rijn een disciplinaire straf opgelegd van
vijf dagen opsluiting in een strafcel en intrekking van het eerstvolgend verlof. De Minister heeft onder verwijzing naar het drugsontmoedigingsbeleid besloten ook het tweede verlof na de positieve urinecontrole af te wijzen.

Wat betreft het verweer van de raadsman van klager, dat op grond van artikel 17, derde lid, van de Regeling de Minister niet bevoegd zou zijn de beslissing te nemen, overweegt de beroepscommissie, dat uit de toelichting op artikel 2 van de Regeling
blijkt dat de beslissing omtrent een verlofaanvraag zoveel mogelijk op inrichtingsniveau genomen dient te worden, maar dat ook in gevallen waarin de directeur bevoegd is om te beslissen de Minister in individuele gevallen de beslissing altijd aan zich
kan houden. Uit de formulering van artikel 2, tweede lid, van de Regeling blijkt ook dat de directeur namens de Minister beslist. De bestreden beslissing is derhalve door de bevoegde instantie genomen.

De beroepscommissie stelt voorop dat het feit dat in artikel 51, eerste lid, onder d, van de Pbw alleen het eerstvolgende verlof bij wijze van disciplinaire straf kan worden ingetrokken, niet inhoudt dat een daaropvolgend verlof niet eveneens kan
worden
geweigerd. De grondslag daarvoor kan worden gevonden in artikel 4 van de Regeling. Uit de toelichting bij dit artikel blijkt dat de weigeringsgronden betrekking hebben op vrees voor verstoring van de orde en de veiligheid, hetzij in de inrichting,
hetzij in de maatschappij. De mogelijkheid het verlof te weigeren bestaat naast de bevoegdheid van de directeur bij wijze van straf het eerstvolgende verlof in te trekken. De beroepscommissie leest de betreffende bepalingen in het
drugsontmoedigingsbeleid ook in die zin.

Uit het inrichtingsadvies van de directeur van de gevangenis Alphen aan den Rijn van 19 juli 2010 komt naar voren dat bij klager sprake is van een verslaving ten aanzien van drugs. Behalve bij voornoemde controle heeft klager op 1 december 2009
positief
gescoord op het gebruik van cannabis. De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden contra-indicaties vormen voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Derhalve kan de beslissing van de
Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder c van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal
derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 20 september 2010

secretaris voorzitter

Naar boven