Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/1164/TB, 12 augustus 2010, beroep
Uitspraakdatum:12-08-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/1164/TB

betreft: [klager] datum: 12 augustus 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J. Serrarens, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 20 april 2010 van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 12 juli 2010, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam-Overamstel, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. J. Serrarens, en namens de Minister, [...], werkzaam bij de Dienst Justitiële
Inrichtingen van het ministerie van Justitie.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft beslist klager over te plaatsen naar FPC Oldenkotte te Rekken (hierna: Oldenkotte).

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Klager is op 15 augustus 2006 geplaatst in FPC De Kijvelanden (hierna: De Kijvelanden). Deze inrichting heeft het
ministerie van Justitie bij schrijven van 30 juni 2009 verzocht om herselectie van klager vanwege een impasse in de behandeling.
Op 9 oktober 2009 heeft dr. [A], psychiater, op verzoek van klagers raadsvrouw rapportage over klagers behandelmogelijkheden en de verlenging van zijn tbs uitgebracht. Daarin is aangegeven dat er nog behandelmogelijkheden zijn en dat de kans op een
succesvolle behandeling het grootst is in FPC Dr. Henri van der Hoevenkliniek (hierna: Van der Hoevenkliniek).
De Minister heeft op 20 april 2010 beslist klager over te plaatsen naar Oldenkotte. Deze overplaatsing is nog niet gerealiseerd, daar het tegen de overplaatsingsbeslissing ingediende schorsingsverzoek bij uitspraak 10/1170/STB van 27 april 2010 is
toegewezen.

3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Zijn beroep is niet gericht tegen de overplaatsing zelf, maar wel tegen de overplaatsing naar Oldenkotte. Klager wil graag naar de Van der Hoevenkliniek, omdat deze inrichting volgens deskundige [A] de meest geschikte kliniek voor klager is. De heer
[A]
heeft op verzoek van klagers raadsvrouw op 6 juli 2010 een schriftelijke toelichting op zijn rapport van 9 oktober 2009 gegeven, die wordt overgelegd. Hierin wordt aangegeven dat het binnen de forensische wereld algemeen bekend is dat de Van der
Hoevenkliniek over de meeste en beste kwalificaties beschikt voor behandeling van zedendelinquenten, en met name ook als zij hun delicten (deels) ontkennen, alsmede dat dit laatste voor klager van cruciaal belang is.
Daarnaast heeft klagers raadsvrouw via [B] de naam van deskundige [C], hoofd afdeling psychotherapie, doorgekregen. Zij overlegt een uitdraai van op internet gevonden informatie over diens deskundigheid.
De jurisprudentie van de beroepscommissie is bekend. Klager heeft in het beroepschrift aangegeven dat zijn bejaarde moeder hem in Oldenkotte niet zal kunnen bezoeken, maar acht dit van ondergeschikt belang. Hoe erg hij het ook vindt zijn moeder niet te
kunnen zien, zijn belang bij een goede behandeling weegt zwaarder. Van regionale voorkeur voor plaatsing in de Van der Hoevenkliniek is geen sprake. Zijn netwerk bevindt zich in Brabant. Het gaat in klagers geval echter om een duidelijk
behandelinhoudelijk argument dat dient te prevaleren. Inmiddels is bekend dat klagers selectie voor Oldenkotte via een ruiling tot stand is gekomen. Op dat moment wachtte klager al tien maanden op herselectie, waarbinnen niets is gebeurd. Klager en
zijn
raadsvrouw hebben regelmatig gecorrespondeerd met het ministerie, maar nooit antwoord gekregen. Waar klager het behandelaanbod van De Kijvelanden heeft doorlopen en de ontkenning van het indexdelict tot een behandelimpasse heeft geleid, is de
toepassing
van het aselecte plaatsingsbeleid in zijn geval onredelijk. Het uitgangspunt van de Minister dat alle klinieken in staat zijn om alle behandelingen te geven is een fictie. In elk geval heeft Oldenkotte niet de kwalificaties die de Van der Hoevenkliniek
wel heeft.
Deskundige [A] heeft geen algemeen advies gegeven. Hij heeft zeer veel ervaring en heeft klager diverse keren gesproken. Naar diens advies is niet gekeken totdat het Hof Arnhem klagers tbs met een jaar heeft verlengd om druk op de ketel te zetten.
Klager correspondeert met een patiënt die een maand geleden van De Kijvelanden naar Oldenkotte is overgeplaatst. Deze patiënt geeft aan dat ontkennende patiënten daar niet verder komen. Zij moeten daar opnieuw beginnen, waardoor de behandelduur enorm
zal oplopen.
In De Kijvelanden liep alles goed tot 2008, omdat toen van hem werd verwacht dat hij zijn indexdelict ging bekennen, maar hij dat niet kan omdat hij er niets mee te maken heeft. In 2007 heeft hij de groep zedendelinquenten gevolgd. Dit jaar is pas
weer
gestart met een nieuwe groep, omdat er geen expertise was. Behandeling daar duurt onnodig lang.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt ingenomen.
Aan de overplaatsingsbeslissing ligt het herselectieverzoek van De Kijvelanden ten grondslag. Klager is volgens de aselecte plaatsingssystematiek geselecteerd voor plaatsing in Oldenkotte, daar deze kliniek klager als eerste kon opnemen. Een en ander
heeft lang geduurd, omdat aanvankelijk sprake was van een communicatiestoornis. De Kijvelanden dacht klager ter herselectie te kunnen aanbieden, terwijl De Kijvelanden voor ruiling had moeten zorgen, omdat klager daarmee het snelste kan worden
overgeplaatst. Het is moeilijk om achteraf na te gaan of in die periode van 10 maanden sprake was van een wachtlijst voor plaatsing in de Van der Hoevenkliniek, omdat er geen staten worden bijgehouden welke kliniek welke wachtlijst heeft.
Er is geen aanleiding om voor klager een uitzondering op de aselecte plaatsingssystematiek te maken. Uitgangspunt daarbij is dat alle klinieken alle behandelingen kunnen geven, tenzij het gaat om vrouwen, zwakbegaafden en extreem beheers- en
vluchtgevaarlijke ter beschikking gestelden. Regionale voorkeur speelt geen rol bij die systematiek.
Als er gegronde behandelinhoudelijke argumenten zijn, wordt daar wel rekening mee gehouden bij de plaatsing. In klagers geval is echter geen sprake van een zodanige problematiek, dat een uitzondering op het aselecte plaatsingsbeleid zou moeten worden
gemaakt. Het kan het niet zo zijn dat een deskundige bepaalt naar welke kliniek een verpleegde gaat. De Minister deelt niet de mening van dr. [A] dat de Van der Hoevenkliniek als enige in staat is ontkennende zedendelinquenten te behandelen. Deze
kliniek is net als alle andere klinieken daartoe in staat. Alle klinieken zijn daartoe voldoende geoutilleerd. Oldenkotte kan klager derhalve een nieuwe behandelpoging bieden. Evenals De Kijvelanden, waar is geprobeerd via eerdere delicten, die klager
niet ontkent, ingang voor behandeling te vinden, wat niet is gelukt.
Er is wel naar het advies van dr. [A] gekeken, maar dit advies is algemeen geformuleerd, in die zin dat alle zedendelinquenten in de Van der Hoevenkliniek behandeld zouden moeten worden. De Minister gaat daarin niet mee. De Minister kan alleen met een
deskundigenadvies rekening houden als er sprake is van een op de persoon van de verpleegde gericht behandelinhoudelijk advies.
Ruiling staat niet haaks op de aselecte plaatsingssystematiek, gezien het uitgangspunt dat alle klinieken alle behandelingen kunnen geven en via ruiling het snelst een overplaatsing gerealiseerd kan worden.

4. De beoordeling
Bij de overplaatsing van ter beschikking gestelden dient de Minister, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de ter beschikking gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Uitgangspunt van het op grond van het IBO II-rapport door de Minister geformuleerde beleid is dat alle tbs-inrichtingen geoutilleerd zijn voor iedere ter beschikking gestelde, met uitzondering van een aantal speciale categorieën, te weten vrouwen,
zwakbegaafden en extreem beheers- en vluchtgevaarlijke ter beschikking gestelden. Daarnaast wordt onderscheiden naar de primaire psychopathologie: psychotische stoornis of persoonlijkheidsstoornis.

De Minister heeft de beslissing tot overplaatsing van klager genomen op basis van het herselectieverzoek van De Kijvelanden, waaraan via een ruiling gevolg is gegeven. Blijkens de bestreden beslissing heeft de Minister rekening gehouden met de
wachtlijsten voor plaatsing. De vertegenwoordiger van de Minister heeft ter zittting aangegeven dat daarbij wel een toetsing op bovenstaande criteria heeft plaatsgevonden.

Klagers stelling dat zijn overplaatsing naar de Van der Hoevenkliniek uit behandeloogpunt beter voor hem is, kan niet leiden tot het oordeel dat de Minister in redelijkheid niet tot de bestreden overplaatsingsbeslissing heeft mogen komen.
Naar de Minister heeft aangegeven, heeft het aselecte plaatsingsbeleid als uitgangspunt dat alle tbs-inrichtingen hetzelfde behandelaanbod hebben en hetzelfde kwaliteitsniveau bieden. De beroepscommissie is niet bevoegd hierin te treden. Zij kan alleen
treden in de toetsing aan de hierboven vermelde criteria volgens dat beleid, welke toetsing volgens de Minister ook ten aanzien van de ruiling van klager heeft plaatsgevonden.
In dit kader verschillen klager en de Minister van mening over de aanwezigheid van een behandelinhoudelijk argument en in hoeverre op grond daarvan ten aanzien van klager een uitzondering op het aselecte plaatsingsbeleid zou moeten worden gemaakt.
Naar het oordeel van de beroepscommissie wordt in het rapport van dr. [A] van 9 oktober 2009, zoals toegelicht bij schrijven van 6 juli 2010, in algemene zin aangegeven dat de Van der Hoevenkliniek de meeste expertise en de beste kwalificaties heeft
voor behandeling van zedendelinquenten en dat binnen deze kliniek een goede manier is gevonden om ontkennende zedendelinquenten te behandelen. In het rapport en de toelichting daarop is niet gemotiveerd geconcludeerd dat klagers problematiek alleen in
de Van der Hoevenkliniek behandeld kan worden en dat hij daarom in die kliniek geplaatst zou moeten worden.
In het licht van het vorenstaande is daarom niet aannemelijk geworden dat klager als ontkennende zedendelinquent niet in Oldenkotte een op zijn problematiek gerichte behandeling kan krijgen.

Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen, kan de beslissing klager over te plaatsen naar Oldenkotte, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, mr. H. Heijs en prof. dr. F.A.M.M. Koenraadt, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 12 augustus 2010

secretaris voorzitter

Naar boven