Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/0967/GB, 10 augustus 2010, beroep
Uitspraakdatum:10-08-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 10/967/GB

Betreft: [klager] datum: 10 augustus 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.A.W. Knoester, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 30 maart 2010 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Klager is, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S. Marjanovic, op 4 juni 2010 door een lid van de Raad gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem te plaatsen in de gevangenis BGG te Vught ongegrond verklaard.

1.1. De feiten
Klager is sedert 21 oktober 2008 gedetineerd. Hij verbleef in het huis van bewaring te Roemond. Op 17 februari 2010 is hij geplaatst in de gevangenis BGG te Vught. Bij selectiebeslissing van 26 juni 2010 is hij op 13 juli 2010 overgeplaatst naar het
PPC
te Vught. Tegen die beslissing is geen bezwaarschrift ingediend.

2. De standpunten
2.1. Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager was betrokken bij een incident met een zogenaamd vouwbeen. Klager is voor dat incident in afzondering geplaatst. Klager ging er indertijd vanuit dat een en ander wel goed zou komen. Daarom heeft hij er toen niet aan gedacht om in beklag te gaan
tegen de beslissing tot oplegging van de ordemaatregel. Klager zal over enige tijd worden geplaatst in een GGz-kliniek in Eindhoven. Daarvoor moet hij eerst nog een intake doen. In Vught krijgt hij medewerking van de inrichtingspsycholoog. Een en ander
heeft te lang geduurd omdat de reclassering in Roermond te lang deed over de rapportages. Het incident met het vouwbeen betrof de vermissing daarvan. Van die vermissing kreeg klager de schuld. Klager is naar aanleiding van die vermissing door het
Interne Bijstandsteam overgebracht naar een afzonderingscel. Klager is vervolgens onder druk gezet om te bekennen dat hij dat vouwbeen zou hebben weggenomen. Klagers cel is toen doorzocht. Het vouwbeen is daar niet aangetroffen. Klager had geen belang
om dat vouwbeen weg te nemen. Klager is van mening dat hij niet iemand is die structuur nodig heeft. Hij heeft alleen onenigheid gehad met medewerkers van het bureau Jeugdzorg. Die wilden hem niet laten omgaan met zijn kinderen. Klager heeft een en
ander vervolgens besproken met een penitentiair inrichtingswerkster (p.i.w.-ster). Daarbij heeft hij niemand bedreigd. Klager heeft enkel aangegeven kwaad te zijn. De beslissing van de selectiefunctionaris is op zich duidelijk. Klager is overgeplaatst
naar aanleiding van de beslissing om hem af te zonderen. Klager is van mening dat die afzonderingsmaatregel ten onrechte is genomen. Hij is valselijk beschuldigd van de vermissing van het vouwbeen. Vervolgens is hij opnieuw in afzondering geplaatst op
eigen verzoek. Dat gebeurde niet omdat hij iemand zou hebben bedreigd. Voor zover de directeur van de p.i. Roermond dat heeft aangegeven tegenover de selectiefunctionaris, is die bewering onjuist. Klager heeft nooit een p.i.w.-ster bedreigd. Klager is
van mening dat de selectiefunctionaris klagers standpunt niet heeft betrokken bij zijn belangenafweging. Daar komt nog bij dat klager heeft aangegeven problemen te hebben gehad in de p.i. Vught. De selectiefunctionaris heeft daar in het geheel geen
rekening mee willen houden. Klager zou behoefte hebben aan een plaatsing in een prikkelarme omgeving. De p.i. Vught is dat in ieder geval niet. Verzocht wordt het beroep gegrond te verklaren en te bepalen dat klager alsnog wordt overgeplaatst naar een
normaal beveiligde inrichting met een regime van algehele gemeenschap. Tevens wordt verzocht om een geldelijke tegemoetkoming voor de tijd die klager ten onrechte heeft verbleven in de p.i. Vught.

De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Naar aanleiding van een selectievoorstel van de directeur van de PI Roermond is klager geselecteerd voor een gevangenis met een regime van beperkte gemeenschap BGG. Klager is in eerste aanleg veroordeeld terzake van bedreiging en huiselijk geweld. Hij
is in het Pieter Baan Centrum onderzocht en tegen hem is in hoger beroep TBS geëist. De directeur van de PI Roermond heeft geadviseerd klager te plaatsen in de gevangenis BGG te Vught. Waar is aangevoerd dat de beslissing van de selectiefunctionaris
niet zorgvuldig tot stand zou zijn gekomen, geldt dat zijn beslissing is gebaseerd op feiten, te weten de opgelegde maatregelen en de onderliggende verslagen en meldingen van het inrichtingspersoneel. De selectiefunctionaris ziet geen aanleiding voor
een gegrondverklaring van het beroep of voor de toekenning van een tegemoetkoming.

3. De beoordeling
3.1. Klager is op 13 juli 2010 overgeplaatst naar het PPC te Vught. Niet is aannemelijk geworden dat klager tegen die beslissing een bezwaarschrift heeft ingediend. De beroepscommissie gaat er daarom vanuit dat klager zich met die overplaatsing naar
het PPC kan verenigen. In beginsel is daardoor het belang aan klagers beroep komen te ontvallen en zou klager niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in zijn beroep. Nu evenwel door en namens klager is verzocht om toekenning van een financiële
tegemoetkoming voor de tijd die klager heeft doorgebracht in de gevangenis BGG, zal de beroepscommissie het beroep alsnog inhoudelijk beoordelen.

3.2. De gevangenis BGG te Vught is een gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap en een normaal beveiligingsniveau.

3.3. Klager, die in eerste aanleg is veroordeeld, kan in een gevangenis met een regime van algehele gemeenschap worden geplaatst.

3.4. Een (al dan niet onherroepelijk) tot gevangenisstraf veroordeelde dient te worden geplaatst in een inrichting met een regime van algehele gemeenschap, tenzij hiervoor op grond van de persoonlijkheid en/of het gedrag van de betrokkene gewichtige
contra-indicaties bestaan.
De selectiefunctionaris heeft de omtrent klagers persoonlijkheid en gedrag verstrekte gegevens in redelijkheid kunnen aanmerken als een contra-indicatie in bovenbedoelde zin. Derhalve is de beslissing klager vooralsnog over te plaatsen naar een
inrichting met een regime van beperkte gemeenschap niet als onredelijk of onbillijk aan te merken. Hetgeen door en namens klager naar voren is gebracht, wordt – als onvoldoende feitelijk onderbouwd – niet zodanig aannemelijk geacht, dat dit tot een
ander oordeel zou moeten leiden.

Nu het beroep ongegrond zal worden verklaard is er geen aanleiding tot het toekennen van enige tegemoetkoming.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.A.G. Rutten, voorzitter, dr. J.P.S. Fiselier en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 10 augustus 2010

secretaris voorzitter

Naar boven