Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/0835/GB, 10 augustus 2010, beroep
Uitspraakdatum:10-08-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/835/GB

betreft: [klager] datum: 10 augustus 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 12 maart 2010 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Klager is, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. H.M.S. Cremers, op 4 juni 2010 door een lid van de Raad gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft beslist tot verlenging van klagers verblijf als preventief gehechte in de extra beveiligde inrichting (EBI) te Vught.

2. De feiten
Klager is sedert 3 april 2007 gedetineerd. Hij verblijft sinds 30 oktober 2007 in de EBI.

3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep tegen de beslissing zijn verblijf in de EBI te verlengen als volgt toegelicht.
Klager kan zich niet verenigen met de gronden die worden aangevoerd voor de verlengingsbeslissing van klagers EBI-status. Niet blijkt dat er sprake is van vluchtgevaar bij klager. Voorafgaand aan de huidige detentie heeft klager slechts ‘lichte’
justitiecontacten gehad. Voor zover die grond is gebaseerd op informatie van het Gedetineerden recherche informatiepunt (Grip), geldt dat het hier informatie betreft die meer dan drie jaar oud is. Aangegeven wordt ten aanzien van die informatie, die in
klagers ogen niet actueel genoemd kan worden, dat niet kan worden geoordeeld over de betrouwbaarheid en dat accordering door de landelijk Officier van Justitie ontbreekt. Op grond daarvan dient die informatie als onbetrouwbaar te worden beoordeeld.
Alleen al om die reden zou klager overgeplaatst moeten worden naar een minder streng beveiligde inrichting. Ook het aangevoerde liquidatiegevaar is gedateerd en niet toetsbaar. Klager ontkent het bestaan van een dergelijk gevaar. Daarnaast heeft de
directeur van iedere penitentiaire inrichting de plicht om voor voldoende beveiliging te zorgen, een verblijf in de EBI is daarvoor niet noodzakelijk. Voor het onaanvaardbare maatschappelijk risico, de maatschappelijke onrust en de geschokte rechtsorde
geldt dat in klagers strafzaak inmiddels in het kader van de voorlopige hechtenis voor vier van de vijf verdenkingen tot opheffing daarvan is besloten. De omstandigheid dat het Openbaar Ministerie vervolgens stelt dat klager desondanks verdachte blijft
in die zaken doet niet af aan het oordeel van de rechter en de te verwachten gevolgen daarvan in klagers strafzaak. Klager wordt momenteel nog slechts verdacht van de voorbereiding van moord. Zo het al tot een veroordeling komt, zal dit – zo verwacht
klager – ten hoogste een straf van vijf tot zes jaar opleveren. Nu klager inmiddels al vier jaar in voorlopige hechtenis verblijft, is de einddatum van zijn detentie naar verwachting over niet al te lange tijd en is er geen sprake van een te verwachten
zeer lange detentie. Aan klager valt overigens niet uit te leggen waarom hij samen met een medeverdachte als enige van een groep van twaalf in de EBI moet verblijven. Klager is daarom van mening dat hij dient te worden overgeplaatst naar een inrichting
met een minder stringent beveiligingsniveau.

3.2. In het selectievoorstel van de directeur van de EBI is aangegeven dat klager wordt aangemerkt als vluchtgevaarlijk, eventueel met hulp van buitenaf. Ook is er sprake van liquidatiegevaar. Klager wordt verdacht van uitlokking van moord,
witwassen en lidmaatschap van een criminele organisatie. Niet wordt uitgesloten dat klager zich opnieuw aan soortgelijke ernstige delicten schuldig zal maken. In geval van ontvluchting zou er sprake zijn van een onaanvaardbaar risico voor de
maatschappij, maatschappelijke onrust en een zeer ernstig geschokte rechtsorde. Na verificatie van bronnen op 13 maart 2009 bleek dat er nog steeds sprake was van een actueel ontvluchtings- en/of liquidatiegevaar. Geadviseerd wordt klagers EBI-status
te
verlengen.

3.3. Klager is in de gelegenheid gesteld met de selectiefunctionaris te spreken in het kader van het voorstel tot verlenging van klagers verblijf in de EBI, maar hij heeft dat geweigerd.

3.4. De selectiefunctionaris heeft bericht dat klager wordt verdacht van zéér ernstige delictplegingen, die hebben geleid tot maatschappelijke onrust en tot een zéér ernstig geschokte rechtsorde. De mogelijkheid bestaat dat hij tot een
gevangenisstraf van zeer lange duur zal worden veroordeeld. De delicten waarvan hij wordt verdacht zijn uitvoerig in de media belicht. In geval van ontvluchting zou er sprake zijn van een onaanvaardbaar maatschappelijk risico, maatschappelijke onrust
en
van een zeer geschokte rechtsorde, ook omdat herhaling niet kan worden uitgesloten. Gelet daarop is besloten klagers verblijf in de EBI te verlengen.

3.5. De selectiefunctionaris heeft, naar aanleiding van hetgeen door en namens verzoeker op 4 juni 2010 naar voren is gebracht, nog het volgende bericht. Anders dan namens klager is aangevoerd, is er wel degelijk actuele informatie met betrekking
tot
het vluchtgevaar. Verwezen wordt naar de rapporten van 4 november 2008 en 16 maart 2009 van het Gedetineerden recherche-informatiepunt (Grip). Op 17 september 2009 heeft het Grip aangegeven dat die informatie nog steeds actueel is. De omstandigheid dat
voor vier van de vijf zaken geen preventieve hechtenis meer is opgelegd, betekent niet dat klager niet meer wordt verdacht van het plegen van zeer ernstige misdrijven, waarvoor hij mogelijk tot een (levens)lange gevangenisstraf zal worden veroordeeld.

4. De beoordeling
4.1. De EBI is aangewezen als h.v.b. en gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap, een individueel regime en een extra beveiligingsniveau.

4.2. Op grond van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden, kunnen in de extra beveiligde inrichting gedetineerden worden geplaatst die:
a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of
b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.

4.3. In artikel 26 van voornoemde Regeling worden de voorwaarden genoemd die in acht dienen te worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in een EBI en de beslissing tot verlenging van het verblijf in een EBI elke zes maanden daarna.

4.4. De beroepscommissie overweegt het volgende.
Klager verblijft in voorlopige hechtenis in verband met de verdenking van het voorbereiden en/of plegen van moord. Deze zaak is uitgebreid in de media belicht. Op eerdere beroepen van klager is op 1 oktober 2008 (07/2935/GB en 08/1117/GB), op 17
februari 2009 (08/2718/GB) en op 28 januari 2010 (09/2820/GB) beslist. Uit het Griprapport van 16 maart 2009 volgt dat de informatie inhoudende dat ten aanzien van klager sprake is van een ontvluchtingsgevaar en/of liquidatiegevaar, zoals omschreven in
eerdere rapportages, na verificatie van de bronnen, nog altijd actueel blijkt te zijn. Dit is vooralsnog niet anders. Op 17 september 2009 heeft het Grip aangegeven dat de in zijn rapporten van 1 april 2009 en 16 maart 2009 nog verstrekte informatie
nog
steeds actueel is. De inhoud van de eerdergenoemde rapportages in combinatie met de ernst van het delict waarvan klager thans nog wordt verdacht, maakt dat ten aanzien van klager gerechtvaardigd kan worden geconcludeerd dat er ten aanzien van hem een
extreem vluchtrisico bestaat en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten. Het terzake door en namens klager gevoerde verweer doet hier niet aan af. Gelet op het vorenstaande komt de
beroepscommissie tot het oordeel dat de beslissing klagers verblijf in de EBI te verlengen, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Het beroep zal dan ook ongegrond worden
verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.A.G. Rutten, voorzitter, dr. J.P.S. Fiselier en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 10 augustus 2010

secretaris voorzitter

Naar boven