nummer: 10/330/GM
betreft: [klager] datum: 3 augustus 2010
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingspsychiater verbonden aan de locatie Hoogvliet,
alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 28 januari 2010 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.
Ter zitting van de beroepscommissie van 14 april 2010, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam-Overamstel te Amsterdam, is namens de inrichtingspsychiater [...], hoofd medische dienst van voormelde locatie, gehoord.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 20 oktober 2009, betreft de afbouw van de verstrekking van Rivotril (diazepine).
2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft zijn klacht (schriftelijk) als volgt toegelicht. Klager gebruikte eerder dagelijks de volgende medicatie: Diazepam (80milligram (mg)), Rivotril (8 mg) en Methadon (190 mg). Inmiddels is het gebruik van Diazepam afgebouwd. Klager krijgt nu
nog 120 mg Methadon en 4 mg Rivotril verstrekt. Ook krijgt hij dagelijks nog 100 mg Prometazine. Klager wil graag dat de verstrekking van de Rivotril gehandhaafd blijft. Hij weet dat hij verslaafd is aan dat middel. Hij wil echter niet met het gebruik
stoppen omdat hij dan weer op zoek zou gaan naar Benzodiazepinen. Dat zou weer tot gevolg hebben dat hij bij urinecontroles positief zou scoren, met alle gevolgen van dien. Klager is van mening dat de afbouw inmiddels ver genoeg is gegaan. Door een
verdere afbouw zou hij alleen maar meer in de problemen komen. Daarnaast is hij van mening dat hij oud en wijs genoeg is om te weten wat hij doet en moet slikken.
Namens de inrichtingspsychiater is het volgende naar voren gebracht.
Bij binnenkomst in de inrichting gebruikte klager (onder meer) Rivotril en Phenergan. Naar de mening van de psychiater zou de verstrekking daarvan afgebouwd moeten worden. Omdat klager aangaf dat de betreffende middelen aan hem door een neuroloog bij
het Erasmus Medisch Centrum (EMC) waren voorgeschreven, is er contact opgenomen met de polikliniek van de afdeling neurologie aldaar. Klager bleek niet voor te komen in de administratie van die polikliniek. Nu er geen sprake is van eerder door een
neuroloog voorgeschreven medicatie, was de psychiater van mening dat het gebruik van diazepinen diende te worden afgebouwd. Naar aanleiding van de bemiddeling van de medisch adviseur is inmiddels besloten die afbouw verder te continueren.
3. De beoordeling
Klager wenst de verstrekking van de medicatie gehandhaafd te zien op het niveau waarmee hij in de inrichting kwam. Hij beroept zich er daarbij op dat die (hoeveelheid en soort) medicatie aan hem is voorgeschreven door een neuroloog in het EMC te
Rotterdam. Door de medische dienst van de inrichting is bij de afdeling neurologie van het EMC navraag gedaan naar die voorschrijving en daaruit kwam naar voren dat klager niet bekend was bij de afdeling neurologie van het EMC. Nu klager niet
aannemelijk heeft kunnen maken dat de soort en hoeveelheid door hem gebruikte diazepinen zijn voorgeschreven door een behandelend arts of psychiater, is de beslissing van de inrichtingspsychiater om de verstrekking van diazepinen af te bouwen
overeenkomstig het bepaalde in de Richtlijn Medicamenteuze zorg aan gedetineerden (van 2008) niet onredelijk of onbillijk. De beroepscommissie is, het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien, van oordeel dat het handelen van de
inrichtingspsychiater niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, dr. W.J. Schudel en dr. J.G.J. de Boer, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 3 augustus 2010
secretaris voorzitter