Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/0840/GA en 10/1061/GA, 2 augustus 2010, beroep
Uitspraakdatum:02-08-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummers: 10/840/GA en 10/1061/GA

betreft: [klager] datum: 2 augustus 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen twee uitspraken van 16 februari 2010 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak zijn gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 14 juli 2010, gehouden in de p.i. Amsterdam
Over-Amstel, zijn gehoord klager en de kantoorgenoot van klagers raadsvrouw, mr. R.J. Portegies.

De directeur van p.i. Amsterdam Over-Amstel heeft telefonisch laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag houdt in:
a. de oplegging van een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel ingaande op 29 april 2009 en
b. klager is te weinig ziekengeld uitbetaald.

De beklagrechter heeft het beklag vermeld onder a en b ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Artikel 67, eerste lid, Pbw is geschonden. Op 9 juni 2009 is de schriftelijke reactie van de directeur ontvangen waarna klager op 5 oktober 2009 is gehoord. Vervolgens heeft het tot 16 februari 2010 geduurd voordat er een beslissing is genomen. Deze is
op 8 maart 2010 aan klager toegezonden. De gehele procedure heeft tien maanden in beslag genomen.
Met betrekking tot a:
De rapporten van de p.i.w.’ers [A en B] zijn tegenstrijdig voor wat betreft het uitschelden, het dreigen en het halen van een voorwerp uit klagers zak.
Het is een leugen dat klager een glimmend voorwerp uit zijn broekzak zou hebben gehaald. Hij heeft niets uit zijn broekzak gehaald. Hij had alleen maar een blauwe Bic-pen in zijn zak.
Zijn woorden zijn verdraaid. Hij heeft iets gezegd in de zin van ‘Jullie Surinamers, jullie werken hier. Jullie zijn allemaal klootzakken.’ Klager heeft dit in het Surinaams gezegd. Blijkbaar heeft een van twee p.i.w.’ers dat niet verstaan.
Klager heeft ook nog tegen een van de p.i.w.’ers gezegd: ‘Klootzak je loopt als een flikker.’ Dit soort uitspraken hoort bij hun beroep.
Klager was geëmotioneerd, boos en heeft gescholden. Ze hebben hem geen uitleg gegeven. Ze dekken elkaar. De deur van zijn cel is zo plotseling dichtgedaan dat zijn voet bijna geamputeerd was.
Hij is mans genoeg om een straf uit te zitten en hij accepteert straffen. Deze straf was onterecht. Rapport opmaken mag, maar dat moet dan wel volgens de waarheid. Het is de eerste keer dat klager in beklag is gegaan.
Met betrekking tot b:
Klager was ziek en dan hoef je niet te werken. Hij had zich al ziek gemeld toen het incident plaatsvond. Vervolgens heeft de arts hem ziek verklaard. Zijn ziekengeld zou voor dertig dagen uitgekeerd moeten worden en er zijn maar zeven dagen uitgekeerd.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt niet nader toegelicht.

3. De beoordeling
Namens klager is aangevoerd dat de beklagrechter niet binnen de in artikel 67, eerste lid, Pbw vermelde termijn van vier weken, die in bijzondere omstandigheden met ten hoogste vier weken kan worden verlengd, uitspraak heeft gedaan. Klagers beklag is
op
2 mei 2009 ingesteld en de beslissing van de beklagrechter is klager vervolgens op 8 maart 2010 toegezonden. Niet is gebleken dat bijzondere omstandigheden noodzaakten tot verlenging van de termijn, noch dat de verlenging van de termijn aan klager is
meegedeeld. De beroepscommissie acht het zeer wenselijk dat binnen de in artikel 67, eerste lid, Pbw vermelde termijn wordt beslist. De wetgever heeft echter geen gevolgen verbonden aan overschrijding van deze termijn.

Met betrekking tot a:
Klager is een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel opgelegd in verband met bedreiging van het personeel en het (wederom) verbaal agressief zijn tegen een personeelslid.
Door de p.i.w.’ers, die verslag hebben opgemaakt, is verschillend verklaard over de bedreiging met een voorwerp. Volgens een van de p.i.w.’ers had klager een zilverkleurig voorwerp in zijn zak en heeft hij dat niet te voorschijn gehaald en volgens de
andere p.i.w.’er heeft klager een glimmend voorwerp lijkend op een mes, vork of lepel uit zijn zak gehaald en daarmee gedreigd. Door klager is gesteld dat hij enkel een blauwe Bic-pen in zijn broekzak had en dat hij deze niet uit zijn zak heeft
gehaald.
De beroepscommissie acht aannemelijk geworden dat klager heeft gescholden. Dit is ook door klager erkend. Dat klager daarbij emotioneel is geweest - zelfs ter zitting van de beroepscommissie was klager nog emotioneel over het gebeuren - en daarbij een
beweging heeft gemaakt die dreigend is overgekomen, wil de beroepscommissie wel aannemen.
De beroepscommissie is dan ook van oordeel dat de beslissing om klager ter zake een disciplinaire straf op te leggen niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.
Nu de beslissing met een (op een mes gelijkend) voorwerp onvoldoende is vastgesteld, is de beroepscommissie van oordeel dat de directeur in dit geval had kunnen volstaan met een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in de strafcel. Voor zover
de disciplinaire straf langer heeft geduurd, wordt het meerdere niet redelijk en billijk geacht. Derhalve kan de uitspraak van de beklagrechter niet in stand blijven en dient het beklag in zoverre gegrond te worden verklaard. Nu de gevolgen van de
bestreden beslissing niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden komt aan klager ter zake van het door hem ondervonden ongemak een financiële tegemoetkoming toe.
De beroepscommissie zal de hoogte van de tegemoetkoming vaststellen op € 70,=.

Met betrekking tot b:
Uit punt 23 van het in de inrichting vigerende Arbeidsreglement volgt dat gedetineerden tijdens ziekte (na bevestiging van de arts) recht hebben op ziekengeld.
Klager heeft gesteld dat hij zich ziek had gemeld vóórdat het incident had plaatsgevonden waarvoor hem de onder a. vermelde disciplinaire straf is opgelegd.
Nu de beroepscommissie heeft geoordeeld dat ten aanzien van a. volstaan had kunnen worden met een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in de strafcel heeft dit gevolgen voor de hoogte van het ziekengeld. Derhalve zal de beroepscommissie het
beroep op dit punt gegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter vernietigen. Zij zal vervolgens de beslissing van de directeur vernietigen en deze opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak binnen een periode
van twee weken na deze uitspraak. Zij kent aan klager ter zake geen tegemoetkoming toe.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel a voor wat betreft de duur van de opgelegde disciplinaire straf gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter en verklaart in zoverre het beklag alsnog gegrond. Zij
bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 70,=. Ten aanzien van het overige verklaart zij het beroep ten aanzien van onderdeel a ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter met wijziging van de gronden.
Zij verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel b gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag gegrond. Zij vernietigt de beslissing waarover is geklaagd en draagt de directeur op een nieuwe beslissing te
nemen met inachtneming van haar uitspraak binnen een periode van twee weken na deze uitspraak. Zij kent klager ter zake geen tegemoetkoming toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. dr. U. van de Pol, voorzitter, dr. mr. L.M. Moerings en mr. A.T. Bol, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 2 augustus 2010

secretaris voorzitter

Naar boven