Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/0528/GM, 30 juli 2010, beroep
Uitspraakdatum:30-07-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/528/GM

betreft: [klager] datum: 30 juli 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de locatie Zwaag Hoorn,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 16 februari 2010 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 14 april 2010, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, is klager gehoord, bijgestaan door [...], reclasseringswerker bij de Brijder Verslavingszorg.
De inrichtingsarts verbonden aan de locatie Zwaag Hoorn heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 23 december 2009, betreft het niet in één keer verstrekken van de dagelijkse dosis Methadon.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Door en namens klager is het volgende aangevoerd.
Klager is in december 2009 gedetineerd geweest in de locatie Zwaag Hoorn. Op 23 december 2009 is hij in vrijheid gesteld en opgenomen in een kliniek van de Brijder Stichting. Klager heeft in die periode veel problemen gehad doordat hij in Zwaag zijn
methadon op een andere wijze verstrekt kreeg dan dat hij in de afgelopen tien jaar gewoon was. Klager had last van brandende en dikke ogen en voelde zich misselijk. Daarnaast was hij plotseling erg down en had hij het idee dat hij niet meer goed en
helder kon denken. Hij heeft daar meermalen over gesproken met medewerkers van de medische dienst. Men wilde evenwel niets wijzigen aan de dosering. Ook wilde men geen informatie opvragen bij de Brijder Stichting. Verzoeker heeft na zijn detentie
langere tijd last gehad van de gevolgen van de gewijzigde methadonverstrekking. Feitelijk zijn de gevolgen van die verstrekking pas opgeheven na klagers tweede opname bij de Brijder Stichting in februari 2010. Die opname is goed verlopen en klager is
sinds die tijd ook ‘clean’. Klager is van mening dat hem een schadevergoeding dient te worden toegekend voor het hem toegevoegde leed. De medische dienst heeft hem volstrekt onnodig een ander schema van methadonverstrekking opgelegd. Klager meent dat
een vergoeding van € 25,= per dag, te rekenen vanaf 10 december 2009 tot 23 februari 2010, redelijk is. Klager merkt daarbij op dat hij liever zou hebben gehad dat hij geen gevolgen had ondervonden van die methadonverstrekking dan dat hij om een
schadevergoeding moet vragen.
Klager werd al sinds oktober 2005 begeleid in het kader van een samenwerkingproject tussen gemeente (Hoorn), politie en justitie en Brijder Verslavingszorg. Tijdens zijn detentie heeft klager geen contact opgenomen met Brijder Verslavingszorg. Toen hij
op 23 december 2009 werd overgebracht naar een klinische voorziening van Brijder in Hoofddorp, begon hij direct te praten over zijn algemene ontevredenheid over de methadonverstrekking in de locatie en zijn bejegening door medewerkers van de medische
dienst aldaar. De opname bij de klinische voorziening was behoorlijk moeizaam, met name door het door klager vertoonde gedrag. Klager heeft daar toen aangegeven dat dit veroorzaakt zou kunnen zijn door gewijzigde methadonverstrekking. Klagers
behandeling is begin 2010 beëindigd en klager is toen teruggevallen in zijn verslavingsgedrag. Op 12 februari 2010 is hij andermaal opgenomen. Daarna heeft hij aangegeven dat hij beter in zijn vel zou zitten en dat ook de lichamelijke klachten zouden
zijn verbeterd. Klager wijt de door hem ervaren klachten aan de farmacologische effecten van het gewijzigde toedieningsschema. Mogelijk is er sprake geweest van een atypische psychotische decompensatie bij klager maar dit wordt ontkent door klager. Het
door klager ondervonden leed wordt – op zijn minst gedeeltelijk – geweten aan de gewijzigde methadonverstrekking. De door klager gevraagde schadevergoeding is eerder aan de lage kant.

De inrichtingsarts heeft (schriftelijk) het volgende standpunt ingenomen.
In de inrichting wordt al meer dan 15 jaar gewerkt met verdeling van de methadon in porties. Daarover is in al die jaren nooit door gedetineerden geklaagd. Farmacologisch is er niets tegen een verdeling in porties. Dat is ook beter voor de
spiegelopbouw. Daarnaast kunnen er bij snelle acetyleerders bij één enkele gift eerder onttrekkingsverschijnselen optreden. Doseringen hoger dan 25 mg per gift kunnen dodelijk zijn voor niet-verslaafden. Om die reden is gekozen voor verstrekking van
maximaal 25 mg per gift. Op die manier kan 125 mg per etmaal worden verstrekt. In het algemeen is de gebruiker na een dag gewend aan de gewijzigde doseringswijze. De geringere dosering per keer maakt dat er geen dodelijke porties methadon kunnen worden
uitgegeven door het personeel. Klager kreeg drie maal daags 25 mg methadon verstrekt.

3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt vast dat klager tijdens zijn verblijf in de locatie Zwaag Hoorn methadon verstrekt heeft gekregen in een andere frequentie dan waarin hij die methadon voordien door Brijder Verslavingszorg verstrekt kreeg. Aannemelijk is dat
hij voor zijn detentie de methadon in één gift van 75 mg verstrekt kreeg en dat dit in de locatie Zwaag Hoorn opgesplitst werd in drie giften van steeds 25 mg per keer. Klager stelt hierdoor lichamelijke en psychische klachten te hebben gekregen. Die
laatste stelling wordt onderschreven door de reclasseringsmedewerker van Brijder Verslavingszorg die klager sinds december 2009 heeft begeleid.

Ten aanzien van de dosering van methadon, de frequentie en de tijdstippen is in de Richtlijn Medicamenteuze zorg aan verslaafden, 2008 (hierna: de Richtlijn) van de Dienst Justitiële Inrichtingen, onder meer het volgende vermeld:

In paragraaf 8.3.:
”(...)
Methadon als onderhoudsbehandeling voor opiaatafhankelijke verslaafden kan eenmalig per dag gedoseerd worden. Alleen in de zeldzame gevallen waarbij de patiënt de methadon snel metaboliseert, kan men overgaan tot twee maal daags doseren.
(...)”
In paragraaf 4.2:
”(...)
In geval van onduidelijkheid over de dosering zal men eerst navraag moeten doen
(...)”

En in paragraaf 4.3:
”(...)
Een verslaafde die in detentie komt heeft in principe recht op dezelfde behandeling, als die hij kreeg vanuit de verslavingszorg. Ook hier geldt het equivalentiebeginsel. Dat wil dus zeggen dat indien de verslaafde een onderhoudsdosering buiten kreeg,
deze in principe voortgezet wordt in het huis van bewaring. Het voortzetten van de ingezette behandeling is regel.
(...)”

Op zich kan uit hiervoor genoemde Richtlijn worden afgeleid dat het door de medische dienst van de locatie Zwaag Hoorn toegepaste verstrekkingsbeleid van methadon tot de mogelijkheden behoort. Uit die Richtlijn vloeit evenwel ook voort dat in beginsel
bij onderhoudsbehandelingen dezelfde behandeling (waaronder ook moet worden verstaan de verstrekte hoeveelheid methadon, de wijze van verstrekken en de tijdstippen van verstrekking) gevolgd dient te worden als eerder door de verslavingszorginstelling
werd gebezigd. Dat geldt met name voor die gevallen waarbij door de gedetineerde aangegeven wordt dat hij fysieke of psychische klachten ondervindt door die gewijzigde behandeling. In het geval van klager had de inrichting op zijn minst genomen navraag
moeten doen bij Brijder Verslavingszorg over de frequentie van de verstrekking van methadon en de eigen verstrekkingsfrequentie moeten aanpassen. Door dat na te laten heeft de inrichtingsarts medisch gezien onzorgvuldig gehandeld.
De omstandigheid dat in de locatie Zwaag Hoorn al vijftien jaar wordt gewerkt met deelverstrekkingen van methadon doet daaraan niet af. De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de
inrichtingsarts moet worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard.

Klager heeft verzocht om een vergoeding van de door hem ondervonden lichamelijke en psychische klachten. De Pm kent geen schadevergoeding. De beroepscommissie kan enkel een tegemoetkoming toekennen voor het door klager ondervonden ongemak. Daarbij kan
rekening gehouden worden met de gevolgen voor klager. De beroepscommissie acht in dit geval termen aanwezig voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming. Zij zal de hoogte daarvan vaststellen op € 100,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de locatie Zwaag Hoorn toekomende tegemoetkoming op € 100,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, dr. J.G.J. de Boer en drs. J.H.A.M.C. Schoenmaeckers, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 30 juli 2010

secretaris voorzitter

Naar boven