Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/1711/GV, 27 juli 2010, beroep
Uitspraakdatum:27-07-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/1711/GV

betreft: [klager] datum: 27 juli 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 8 juni 2010 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht. De Minister verwijst naar zijn eerdere beslissing, waarbij het verzoek om algemeen verlof is afgewezen. De beroepscommissie heeft in haar uitspraak van 27 juli 1999 (B 99/142/GV) uitgemaakt dat de Minister
niet blind mag terugvallen op informatie die geleid heeft tot afwijzing van een eerder verzoek, maar zich dient te baseren op recente informatie. Reeds om deze reden zou het beroep gegrond moeten worden verklaard.
Aangezien de Minister geen nieuwe argumenten aanvoert verwijst klager naar de in de procedure met nummer 10/1305/GV door hem aangevoerde beroepsgronden. Klager verwijst nadrukkelijk naar zijn brief van 14 juni 2010. Klagers TR-begeleidster deelde
klager
mede dat zij het BSD heeft aangeschreven met het verzoek de Minister in kennis te stellen van de falsificatie van het inrichtingsrapport. Daarnaast moedigde zij klager aan beklag in te dienen, zodat het BSD eindelijk eens stopt met deze praktijken.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Het verlof is wederom afgewezen vanwege het feit dat klager zich tijdens het regimaire verlof niet aan de regels heeft gehouden. Klager heeft alcohol genuttigd en heeft geprobeerd
alcohol in te voeren. Vanuit TR is geconstateerd dat alcoholgebruik de grootste valkuil van klager is. Klager kan nog steeds de verleiding van alcohol niet weerstaan. Klager heeft aangegeven dat hij nu wel bereid is om na zijn detentie begeleid te
worden door verslavingszorg. Dit heeft nog geen invloed tijdens zijn detentie. Gezien het feit dat hij heeft laten zien nog zeer veel moeite te hebben om alcohol te weerstaan, heeft de Minister geen vertrouwen in een goed verloop van vrijheden.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis Grave heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Het openbaar ministerie heeft geen bezwaar tegen verdere fasering. TR onthoudt zich van een advies totdat er duidelijkheid komt met betrekking tot een
intakegesprek bij verslavingszorg. De politie heeft geen bezwaar tegen het verlenen van verlof.

3. De beoordeling
Klager is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden met aftrek, wegens overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (dood/zwaar lichamelijk letsel door schuld). Hij heeft cassatieberoep ingediend bij de Hoge Raad. De fictieve
einddatum valt op of omstreeks 15 februari 2011.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

Op 9 juli 2010 met nummer 10/1305/GV heeft de beroepscommissie uitspraak gedaan op het door klager ingediende beroep tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Aan de afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag ligt het inrichtingsadvies van
3 juni 2010 ten grondslag, waaruit naar voren komt dat klager weinig tot niets is veranderd in zijn houding en opstelling ten opzichte van het gebruik van alcohol. Dit betekent dat ook thans verlofverlening contra-geïndiceerd is, ook al is inmiddels
enige tijd verstreken sinds het incident in de b.b.i. en heeft klager volgens het inrichtingsadvies van 3 juni 2010 zich gedurende een periode van vier maanden goed gedragen in de inrichting. Wat dit laatste betreft acht de beroepscommissie van belang
dat de inrichting desondanks negatief adviseert. Ook neemt de beroepscommissie in aanmerking dat klagers v.i.-datum nog ver verwijderd is en klager tot dat moment nog meerdere verlofaanvragen kan indienen. De beslissing van de Minister kan derhalve,
bij
afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder c van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve
ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 27 juli 2010

secretaris voorzitter

Naar boven