Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/0904/GB, 9 juli 2010, beroep
Uitspraakdatum:09-07-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 10/904/GB

Betreft: [klager] datum: 9 juli 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. H. Raza, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 23 maart 2010 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) afgewezen.

2. De feiten
Klager is sedert 13 februari 2009 gedetineerd. Hij verbleef in het huis van bewaring van de locatie De Schie te Rotterdam. Op 2 september 2009 is hij geplaatst in de gevangenis De IJssel te Krimpen aan den IJssel, waar een regime van algehele
gemeenschap geldt.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht.
Klager kan zich niet verenigen met de bestreden beslissing. Uit het selectievoorstel van de gevangenis De IJssel komt naar voren dat er, gelet op zijn huidige gedrag en inzicht, alle redenen zijn om hem te selecteren voor overplaatsing naar een b.b.i.
Klager is van mening dat het voorstel van de inrichting zwaarder dient te wegen nu het inrichtingspersoneel een nauw contact heeft met klager en dus een goed oordeel omtrent zijn selectie kan geven. Dat klager een strafbaar feit zou hebben gepleegd
tijdens een hem toegekende schorsing van zijn voorlopige hechtenis, blijkt niet uit het dossier. Klager is van mening dat hij inmiddels een zodanig inzicht heeft verworven in datgene wat van hem wordt verwacht, dat een extra COVA-training daarvoor niet
nodig is. Klager heeft inmiddels de beslissing genomen om niet meer te recidiveren. Daarnaast geldt dat, mocht klager de regels van de b.b.i. overtreden, een terugplaatsing naar een gesloten inrichting voldoende vangnet voor klager is.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Omtrent klager is positief geadviseerd door de directeur van de gevangenis De IJssel. Ook zijn gedragsrapportage vanuit die inrichting is positief. Een en ander zou aanleiding kunnen zijn voor overplaatsing naar een b.b.i. Klagers voorlopige hechtenis
is in de periode van 20 mei 2009 tot en met 26 juni 2009 geschorst. Op 26 juni 2009 is hij ingesloten omdat hij zich niet aan de hem opgelegde schorsingsvoorwaarden had gehouden. Klager is toen aangehouden in verband met de verdenking van het plegen
van
een strafbaar feit. Hij is voor dat strafbaar feit ook veroordeeld, zoals kan blijken uit het uittreksel van de justitiële documentatie van klager. De selectiefunctionaris is van mening dat uit het selectieadvies naar voren komt dat klager het best
functioneert met een strakke en consequente bejegening. Deelname aan een COVA+-training is daarbij geïndiceerd. Gelet daarop komt klager (nog) niet in aanmerking voor plaatsing in een b.b.i., waar het regime vooral is ingericht voor zelfredzame
bewoners
die zelfstandig kunnen functioneren. Als klager de betreffende training met positief gevolg heeft afgerond, kan een overplaatsing naar een b.b.i. in overweging worden genomen. De selectiefunctionaris heeft daarom – mede gelet op klagers recidive
tijdens
de schorsing van de voorlopige hechtenis – vooralsnog geen vertrouwen in een goed verloop van de detentie bij plaatsing in een b.b.i.

4. De beoordeling
4.1. Op grond van artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden komen naast zelfmelders voor plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting in aanmerking gedetineerden die een beperkt vlucht- en maatschappelijk
risico vormen, een strafrestant hebben van maximaal achttien maanden en beschikken over een aanvaardbaar verlofadres.

4.2. In de toelichting op dit artikel (Staatscourant 12 september 2000, nr. 176, pagina 9) staat dat bij de plaatsing in zeer beperkt en beperkt beveiligde inrichtingen de beoordeling of de gedetineerde geschikt is tot terugkeer in de samenleving
een
belangrijke rol speelt. Indicator bij de beoordeling daarvan is of de gedetineerde reeds eerder tijdens de huidige detentie met goed resultaat bewegingsvrijheid (onbegeleid) buiten de inrichting heeft genoten (algemeen verlof, schorsing van de
preventieve hechtenis, incidenteel verlof, strafonderbreking), alsmede of zich daarna omstandigheden hebben voorgedaan die aan deze indicator ernstig afbreuk doen. Gelet op het open karakter van de inrichting of afdeling spelen de aard, zwaarte en
achtergrond van het gepleegde delict en de persoonlijkheid van de gedetineerde een rol bij de beoordeling of betrokkene geschikt is voor plaatsing in een zeer beperkt of beperkt beveiligde inrichting of afdeling.

4.3. Uit het selectieadvies komt naar voren dat klager het meest gebaat is bij een duidelijk regime en duidelijke afspraken. Daarbij is (onder meer) aangegeven dat klager aangemeld zou kunnen worden voor deelname aan een COVA+-training. Op zich
beschouwd zou klager tijdens een verblijf in een b.b.i. aan een dergelijke training deel moeten kunnen nemen. De selectiefunctionaris heeft evenwel de afwijzing tevens gegrond op het feit dat klager tijdens een schorsing van de voorlopige hechtenis
(tijdens zijn huidige detentie) een nieuw strafbaar feit heeft gepleegd. Namens klager is aangevoerd dat uit het dossier niet naar voren komt dat van het plegen van een strafbaar feit sprake zou zijn geweest. Uit het uittreksel uit de Justitiële
Documentatie van klager komt evenwel naar voren dat klager kort na aanvang van die schorsing een (vermogens)delict heeft gepleegd, voor welk feit hij onherroepelijk is veroordeeld. Een en ander rechtvaardigt de conclusie van de selectiefunctionaris dat
er sprake is van onvoldoende vertrouwen in een goed verloop van de detentie bij overplaatsing naar een inrichting met regimaire vrijheden. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan daarom, bij afweging
van
alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4.4. De beroepscommissie gaat er bij haar beslissing vanuit dat de selectiefunctionaris, zodra klager met goed gevolg de COVA+-training heeft doorlopen, klagers overplaatsing naar een b.b.i. in overweging zal nemen.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter,
voorzitter, dr. J.P.S. Fiselier en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 9 juli 2010

secretaris voorzitter

Naar boven