Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/0660/GM, 23 juli 2010, beroep
Uitspraakdatum:23-07-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/660/GM

betreft: [klager] datum: 23 juli 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. E.R. Schenkhuizen, advocaat te Den Haag, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Alphen aan den Rijn,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 25 februari 2010 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 23 juni 2010, gehouden in de p.i. Amsterdam, is klager, bijgestaan door zijn raadsman, gehoord.
De inrichtingsarts verbonden aan de p.i. Alphen aan den Rijn is niet ter zitting verschenen.
Na de behandeling ter zitting heeft de raadsman van klager schriftelijk te kennen gegeven het idee te hebben dat, als gevolg van het uitlopen van eerdere zaken, zowel klager als hij onvoldoende de gelegenheid heeft gehad het beroep mondeling toe te
lichten. Klagers belangen zijn hierdoor geschaad. Klager heeft er behoefte aan nader te worden gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 30 november 2009, betreft het geven van onvoldoende medische zorg en medicatieverstrekking na een beroerte.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Namens klager is het volgende aangevoerd.
Klager is in juni 2008 getroffen door een beroerte. Sindsdien heeft hij lichamelijke klachten in de vorm van krachtvermindering, pijn in de arm, schouder en rug, tintelingen in de onderarm en vingers en gevoelsvermindering van 70%. De pijnen stralen
uit
naar been en knie, waardoor ook het lopen moeilijk is. Na aanvang detentie verergerden zijn klachten door de detentie en als gevolg van inactiviteit. Klager heeft veel pijn en lijdt aan een ernstige krachtvermindering van de rechter lichaamshelft.
Daarnaast heeft hij moeite met urineren en met praten. Tevens is sprake van falend korte termijngeheugen. Klager krijgt geen toestemming om meer te mogen bewegen. Klager krijgt geen adequate medische behandeling. Er zijn wel veel contacten geweest,
maar
tijdens het merendeel van die contacten heeft klager zitten klagen over het feit dat zijn klachten verergerden. Klager krijgt alleen paracetamol voor pijnbestrijding. Deze helpen niet, maar desondanks krijgt hij geen andere pijnstillers voorgeschreven.
Hij krijgt wel andere medicatie, maar deze helpt niet. Klager heeft een MRI-scan gehad, de nieuwe klachten werden geweten aan stress en inactiviteit. Naar aanleiding hiervan is evenmin adequaat gereageerd door de medische dienst. Verwacht zou worden
dat
zij in elk geval een advies tot extra fitness zouden geven.

Klager heeft het volgende aangevoerd. Hij krijgt geen deugdelijke fysiotherapie. Hij wordt weggestuurd met een stressballetje om te oefenen. Voor zijn detentie had klager veel beweging, hij liep regelmatig van station Hollands Spoor naar Delft en van
station Hollands Spoor naar Wateringseveld. Tevens had hij twee maal per week fysiotherapie. Klager heeft binnen de inrichting gevraagd om extra fitness. In de p.i. Alphen aan den Rijn krijgt hij die mogelijkheid niet, evenmin krijgt hij zinvolle
fysiotherapie. Wel is zijn medicatie verviervoudigd.

De inrichtingsarts heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de medisch adviseur, niet nader toegelicht. Dit standpunt luidt als volgt.
Klager wordt iedere drie dagen gezien door de verpleegkundige en bijna wekelijks door de arts. Klager is onder behandeling bij een neuroloog.

3. De beoordeling
De beroepscommissie acht zich op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting, waaronder begrepen de naderhand toegezonden uitgebreide pleitnota van klagers raadsman, voldoende voorgelicht over de zaak en wijst het verzoek om nader gehoord te
worden derhalve af.

De beroepscommissie overweegt dat uit het medisch dossier naar voren komt dat klager zeer regelmatig door de verpleegkundige en de inrichtingsarts wordt gezien. Daarnaast krijgt klager fysiotherapie aangeboden. Dat klager zelf de mening is toegedaan
dat
de aangeboden oefeningen niet toereikend zijn voor het verhelpen van zijn klachten, maakt niet dat de fysiotherapie ontoereikend zou zijn.
Klager is verder onder controle van de neuroloog en de internist. Er heeft een MRI-onderzoek plaatsgevonden. Uit al het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat de medische dienst klager intensief begeleidt. Dat de medicatieverstrekking, de
behandeling
of de wijze van benaderen medisch gezien inadequaat zouden zijn geweest, is niet gebleken.
De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond
worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. dr. H.M.E. Laméris-Tebbenhoff Rijnenberg, voorzitter, M.F. van Brederode-Zwart en J.H.A.M.C. Schoenmaeckers, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris,
op 23 juli 2010

secretaris voorzitter

Naar boven