Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 09/3061/GA, 12 juli 2010, beroep
Uitspraakdatum:12-07-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Media  v

Uitspraak

nummer: 09/3061/GA

betreft: [klager] datum: 12 juli 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. H. Raza, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 28 oktober 2009 van de beklagcommissie bij de gevangenis De IJssel te Krimpen aan den IJssel,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 25 maart 2009, gehouden in de locatie De Schie te Rotterdam, is gehoord [...], unit-directeur van de gevangenis De IJssel.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.
Klagers raadsman heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen en daarbij is verzocht om de zaak op de stukken af te doen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het niet in contact mogen treden met de media.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt schriftelijk als volgt toegelicht.
Equality of arms dient ervoor zorg te dragen dat geen van de partijen benadeeld wordt bij de behandeling van een strafzaak. Gelet op de negatieve berichtgeving door persberichten van het OM, is klager van mening dat sprake is van onevenredige
benadeling. Hij kan zichzelf niet verdedigen via de pers. Het feit dat de raadsman een tegengeluid kan maken, doet niet af aan het feit dat klager zijn eigen mening en verhaal aan de media kenbaar wil maken. Op die wijze kan klager via dezelfde
mogelijkheden als de Staat zijn standpunt en emotie omtrent de gang van zaken kenbaar maken. Het systeem dat volgt uit de Memorie van Toelichting bij artikel 40 van de Pbw is dat mediacontacten kunnen worden toegestaan behoudens wanneer deze zich niet
zouden verdragen met de handhavingsbelangen van de orde en veiligheid in de inrichting, de bescherming van de openbare orde en goede zeden, de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen en de voorkoming of opsporing van strafbare feiten. In
casu worden deze belangen op geen enkele wijze geschonden. Over de terugkeer naar Somalië is opgemerkt dat klager geen asiel heeft aangevraagd en dat hij na zijn detentie terug wil gaan naar zijn vrouw en kind in Somalië. Klager is afgebeeld als een
piraat die geen geweld schuwt om een schip te kapen. Zijn identiteit is bekend in Somalië en klagers gezin is in gevaar. Represailles kunnen niet worden uitgesloten. Door de bestreden beslissing kan klager de geuite aantijgingen niet weerleggen. Er is
gehandeld in strijd met artikel 6 van het EVRM en artikel 10 van het EVRM.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager wilde een verhaal in de krant laten plaatsen over het gepleegde misdrijf, namelijk een kaping op zee. De directeur vraagt zich af waarom klager in de publiciteit wil treden. Hij wijst daarbij op de rechten van de medeverdachten. Inhoudelijk
wordt
verwezen naar de Memorie van Toelichting. Er is sprake van een vrijheid die gegeven kan worden door de directeur. Preventief gehechten kunnen een verzoek indienen om met de media in contact te treden. Het is beleid in de inrichting dat aan preventief
gehechten geen toestemming wordt gegeven. In dit geval heeft de beklagcommissie één grond van toepassing geacht om het verzoek te kunnen weigeren. Vaak is sprake van één van de vier weigeringsgronden om geen toestemming te verlenen. In dit geval is ook
sprake van de overige weigeringsgronden om geen toestemming voor mediacontact te verlenen. Hiervoor wordt inhoudelijk verwezen naar een e-mailbericht van de Officier van Justitie van het landelijk parket Rotterdam van 3 juli 2009. In dat bericht heeft
de Officier van Justitie aangegeven dat hij niet kan beoordelen of de inwilliging van klagers verzoek problemen zal opleveren, maar hij kan zich dat wel voorstellen. Vanuit het onderzoek gezien kan klager niet verboden worden om contact met de pers te
hebben. De strafzaak is echter wel onder de rechter en de feiten dienen dan ook eerst in de zittingszaal besproken te worden en niet in de pers.

3. De beoordeling
De procedure ten aanzien van mediacontacten is geregeld in artikel 40 van de Pbw. Daarin is bepaald dat de directeur toestemming kan geven voor het voeren van een gesprek tussen een gedetineerde en een vertegenwoordiger van de media, voor zover dit
zich
verdraagt met de volgende belangen: 1. de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting; 2. de bescherming van de openbare orde en de goede zeden; 3. de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen dan de gedetineerde; 4. de
voorkoming
of opsporing van strafbare feiten. In de Circulaire contacten tussen gedetineerden/directeuren en de media (18 juni 1999, nummer 761025/99/DJI) is onder meer vermeld dat de directeur – voordat op een verzoek om mediacontact wordt beslist – dat verzoek
altijd aan de persvoorlichter van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) ter beoordeling voorlegt indien: -1. het onderwerp betrekking heeft op (verdenking van) het plegen van een delict door de gedetineerde of diens (lopende) strafprocedure; (...); of
-3. het een vreemdeling betreft in afwachting van (een beslissing tot al dan niet) uitzetting; of -4. het onderwerp (in)direct betrekking heeft op een beleidsterrein van het Ministerie van Justitie; of -5. het opvattingen betreft van bewindslieden; of
(...)-7. het ernstige incidenten betreft zoals gijzelingen, suïcides en ontsnappingen; of -8. het onderwerp een ‘landelijke uitstraling’ heeft.

In dit geval heeft de Officier van Justitie aangegeven dat er geen onderzoeksbelang is dat zich verzet tegen contact met de pers. Hierbij merkt de beroepscommissie op dat het OM ook zelf publiciteit heeft geïnitieerd. De zienswijze van de Officier van
Justitie dat de feiten eerst in de zittingszaal dienen worden te besproken, kan niet als een overwegend bezwaar tegen perscontact worden aangemerkt. Het feit dat de strafzaak nog in behandeling is, levert op zich geen toereikende weigeringsgrond op.
Vanuit de strafzaak is er dan ook geen bezwaar tegen perscontact.

Voorts heeft de persvoorlichter van DJI zich in deze van advies onthouden. Uit de dossierstukken concludeert de beroepscommissie dat niet gebleken is dat er afwijzingsgronden van toepassing zijn (geweest) die de afwijzing van het verzoek kunnen
rechtvaardigen. Ook blijkt niet dat de belangen van klager bij eventueel mediacontact zijn afgewogen tegen het algemeen geformuleerde advies van het OM en/of de belangen van medeverdachten of het opsporingsbelang. Daarbij overweegt de beroepscommissie
dat de directeur de mogelijkheid heeft om aan een eventueel mediacontact een aantal voorwaarden te verbinden, waardoor kan worden gewaarborgd dat de tegen klager en medeverdachten aanhangig zijnde (strafrechtelijke) procedures niet onaanvaardbaar
worden
doorkruist. Gezien het vorenstaande zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren. Zij acht geen termen aanwezig om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat klager geen tegemoetkoming toekomt.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, dr. J.P.S. Fiselier en mr. A.T. Bol, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 12 juli 2010

secretaris voorzitter

Naar boven