Nummer: 10/1220/GB
Betreft: [klager] datum: 19 juli 2010
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. V.P.J. Tuma, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 22 april 2010 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing om zijn verzoek tot detentiefasering met verlofmogelijkheden af te wijzen ongegrond verklaard.
2. De feiten
Klager is sedert 6 september 2007 gedetineerd. Hij verbleef in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Lelystad (gevangenis). Op 17 juni 2009 is hij overgeplaatst naar de gevangenis Alphen aan den Rijn, waar een regime van algehele gemeenschap geldt.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klagers verzoek is ten onrechte afgewezen. Er loopt geen ontnemingsvordering tegen hem. Het is een raadsel op basis waarvan de selectiefunctionaris tot de conclusie komt dat dit wel het geval zou zijn. Voorts is er geen sprake van vluchtgevaar. De
stelling dat klagers partner en kind in Zuid-Amerika en Spanje zouden wonen, is niet juist. Mevrouw [A] is niet klagers partner. Klager heeft wel een relatie met haar gehad doch hiervan is al geruime tijd geen sprake meer. Klager is sinds september
2007
voorlopig gehecht. Zijn ex-partner heeft hem geen enkele keer in de inrichting bezocht. Het in de bestreden beslissing genoemde kind is niet klagers kind, maar het kind van mevrouw [A] en haar ex-man.
Klager heeft met zijn Nederlandse ex-vrouw inmiddels twee kinderen die in Nederland wonen en zijn vader woont in Maassluis.
De argumentatie, op basis waarvan vluchtgevaar wordt aangenomen, is feitelijk onjuist en er kan geen sprake zijn van een reëel vluchtgevaar.
Verwezen wordt naar uitspraken van de beroepscommissie onder meer 07/809/GB d.d. 3 juli 2007 en 09/3286/GV d.d. 22 december 2009.
Klager is nimmer voortvluchtig geweest en heeft zich nooit aan zijn detentie onttrokken of daartoe een poging gedaan. Er kan niet worden gesproken van een onaanvaardbaar maatschappelijk risico bij ontvluchting, gezien de feiten waarvoor klager is
veroordeeld.
Klager wenst samen met zijn raadsman te worden gehoord door de beroepscommissie.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
In het selectieadvies van de gevangenis Alphen aan den Rijn is aangegeven dat klager geen kandidaat werd geacht voor een mogelijke detentiefasering. In verband met klagers belangen in het buitenland bestaat er vrees voor onttrekking aan detentie. Uit
de
stukken wordt duidelijk dat dit inderdaad het geval is.
Het Openbaar Ministerie is dezelfde mening toegedaan.
Klagers belangen liggen wel degelijk in het buitenland ondanks het feit dat hij ook in Nederland belangen heeft. Tevens is gebleken dat klager ook nog zakelijke belangen in Spanje heeft. Hij heeft daar een bedrijf dat verpacht is.
Klager heeft door zijn vele uitlatingen naar verschillende mensen zelf veel verwarring veroorzaakt. Hij vertelt de een een heel ander verhaal dan de ander en zorgt hiermee voor veel onduidelijkheid. Weet klager wel duidelijkheid te brengen, dan is de
selectiefunctionaris bereid om zijn visie te herzien.
4. De beoordeling
4.1. De beroepscommissie acht zich voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen en wijst het verzoek van klagers raadsman om het beroep mondeling toe te lichten af.
4.2. Op grond van artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden komen naast zelfmelders voor plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting in aanmerking gedetineerden die een beperkt vlucht- en maatschappelijk
risico
vormen, een strafrestant hebben van maximaal achttien maanden en beschikken over een aanvaardbaar verlofadres.
4.3. De selectiefunctionaris heeft advies gevraagd aan het Openbaar Ministerie in
verband met de vraag of aan klager in het kader van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming vrijheden kunnen worden toegestaan. Het advies van het Openbaar Ministerie was negatief en ook de gevangenis Alphen aan den Rijn heeft negatief
geadviseerd
ter zake van detentiefasering met verlofmogelijkheden omdat er sprake is van reëel vluchtgevaar.
De beroepscommissie overweegt dat namens klager het vluchtgevaar is ontkend. Klager zou geruime tijd al geen relatie meer hebben met de in het buitenland wonende (ex)partner. Gelet op klagers verzoeken om strafonderbreking in maart en in september 2009
om zijn vrouw en dochter bij te staan bij het zoeken van een woonruimte in Nederland, had klager in ieder geval tot september 2009 belangen in het buitenland.
Voorts volgt uit het bij de stukken gevoegde verslag van de p.i. Lelystad van 28 november 2008 dat door een medegedetineerde is gemeld dat klager verklaard zou hebben dat, indien hem verlof zou worden toegekend, hij niet terug zou keren naar de
inrichting en mogelijkerwijs gebruik zou maken van contacten in Colombia.
Gelet op het bovenstaande, is de beroepscommissie van oordeel dat niet is gebleken dat klager voldoet aan de voorwaarden als gesteld in artikel 3 van de Regeling en zal zij klagers beroep ongegrond verklaren. Overigens is door de selectiefunctionaris
aangekondigd dat, indien klager duidelijkheid kan verschaffen, hij bereid is om zijn beslissing te heroverwegen.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, dr. J.P.S. Fiselier en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 19 juli 2010
secretaris voorzitter