Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/1352/GM, 7 juli 2010, beroep
Uitspraakdatum:07-07-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/1352/GM

betreft: [klager] datum: 7 juli 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. F. Uzumcu, advocaat te Den Haag, namens

[...], verder te noemen klaagster,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan het Detentiecentrum Zeist,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 11 mei 2010 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 23 juni 2010, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, is klaagsters raadsman gehoord.
Klaagster, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, is via haar raadsman opgeroepen, maar niet ter zitting verschenen.
De inrichtingsarts verbonden aan voormeld Detentiecentrum heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 23 december 2009, betreft het gegeven dat de medische dienst er niet voor heeft gezorgd dat klaagster zo spoedig mogelijk werd geopereerd.

2. De standpunten van klaagster en de inrichtingsarts
Namens klaagster is het volgende aangevoerd.
Klaagster was in de periode van haar vreemdelingenbewaring van 25 september 2009 tot 4 januari 2010 ernstig ziek. Zij had ernstige buikpijn en een opgezwollen been. Zij heeft zich meerdere malen gewend tot de medische dienst en verzocht om medische
behandeling. Daarbij heeft ze aangegeven dat ze veel pijn had; ze kreeg echter niet de behandeling die ze nodig had. Op 1 december 2009 gaf de medische dienst aan dat klaagster met spoed en wel binnen twee weken geopereerd moest worden. Dit had
uiterlijk op 14 december 2009 moeten gebeuren. Op 14 december 2009 stond de operatie ingepland, maar kon deze niet plaatsvinden vanwege ‘voorkennis’. De operatie heeft daardoor pas op 16 december 2009 plaatsgehad. De medische dienst heeft niet
gereageerd op de fax van de raadsman van 16 december 2009 met de vraag wat de reden van het uitstel was. De medisch adviseur is niet ingegaan op de stelling dat het onacceptabel is dat de afspraak enkel vanwege vermeende voorkennis verzet zou zijn.

De inrichtingsarts heeft bij schrijven van 21 juni 2010 het volgende standpunt ingenomen.
Duidelijk is dat klaagster voor haar aandoening moest worden geopereerd door een chirurg. Vanwege het risico op een mogelijke inklemming van darmen was het nodig dat zij met enige spoed werd geopereerd. Er was echter geen sprake van een acute noodzaak.
De ingreep is derhalve door de chirurg op een later tijdstip ingepland. Klaagster is ook op 10 december 2009 beoordeeld door de chirurg voor genoemde aandoening. Toen is ook een indicatie voor de chirurgische ingreep gesteld. De operatie is op 16
december 2009 uitgevoerd. Dit tijdsdelay is gezien de aard van de problematiek niet ongebruikelijk. In de tussenliggende periode is dagelijks contact tussen klaagster en de medische dienst geweest, waarbij ze op drie verschillende dagen is beoordeeld
door de huisarts. De verpleegkundigen waren goed geïnstrueerd over de verschijnselen passend bij een dreigende inklemming.

3. De beoordeling
De beroepscommissie overweegt dat klaagster vanaf binnenkomst in het Detentiecentrum is gezien door de medische dienst. Haar klachten zijn serieus genomen. Er is snel nadat klaagster melding maakte van haar buikklachten contact opgenomen met de
afdeling
chirurgie. Daaruit bleek dat een snelle, maar geen acute, opname nodig was. In de periode tot aan haar opname is klaagster regelmatig door de medische dienst gezien en zijn de verpleegkundigen geïnstrueerd over de mogelijke verschijnselen. Dat
klaagster
uiteindelijk op 16 december 2009 in plaats van de schijnbaar verwachte datum van 14 december 2009 is geopereerd, nog daargelaten de vraag of dit de inrichtingsarts moet worden aangerekend, kan niet als onzorgvuldig handelen van de inrichtingsarts als
bedoeld in artikel 28 PM worden aangemerkt.
Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit
mr. dr. H.M.E. Laméris-Tebbenhoff Rijnenberg, voorzitter, M.F. van Brederode-Zwart en J.H.A.M.C. Schoenmaeckers, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris,
op 7 juli 2010

secretaris voorzitter

Naar boven