Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/1340/GM, 7 juli 2010, beroep
Uitspraakdatum:07-07-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/1340/GM

betreft: [klager] datum: 7 juli 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Breda,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 3 mei 2010 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 23 juni 2010, gehouden in de p.i. Amsterdam, is klager gehoord.
Klagers raadsman, mr. S. Weening, noch de inrichtingsarts verbonden aan de p.i. Breda is ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 23 december 2009, betreft het gegeven dat de inrichtingsarts te Breda niet adequaat heeft gehandeld en klager acht maanden met kanker heeft laten rondlopen.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft het volgende aangevoerd.
De klacht betreft het gegeven dat bij klager gedurende zijn verblijf in het PBC omstreeks september 2007 darmkanker is geconstateerd. Hiervoor is hij in het Bronovo geopereerd. Terug in Breda zei de arts aldaar dat hij er niets aan kon doen. De
betreffende arts, klager verbleef voorafgaand aan het PBC in Breda, heeft hem volgens klager acht maanden met kanker laten rondlopen.
Ter zitting heeft klager aangegeven dat zijn klacht ook de nazorg betreft. Daartoe heeft klager aangevoerd dat hij geen reactie krijgt op zijn verzoekbriefjes voor de arts. Hij voelt zich hierdoor niet serieus genomen. Tijdens zijn verblijf in de p.i.
Middelburg kreeg klager forlax van de specialist. In de p.i. Breda kreeg hij iets anders. Hem werd gezegd dat het hetzelfde middel zou zijn, maar later bleek dit driemaal minder sterk dan forlax.
Klager heeft meerdere afspraken voor de nazorg met zijn darmspecialist gehad. Een enkele keer is het niet doorgegaan, omdat de afspraak werd vergeten. Klager wordt regelmatig gecontroleerd door specialisten.

De inrichtingsarts heeft in zijn schriftelijke reactie van 12 april 2010 het volgende standpunt ingenomen. Hij vat de klacht aldus samen dat er sprake zou zijn van onvoldoende en gebrekkige opvolging van klagers coloncarcinoom. De inrichtingsarts acht
deze klacht volkomen onterecht en geeft daarbij aan dat hij klager talloze malen heeft gezien, onderzocht en gesproken in verband met de verdere opvolging. Dit contact was altijd open en correct. Verder geeft de inrichtingsarts -zakelijk weergegeven-
aan dat in klagers dossier valt te lezen wat de verdere follow-up zal inhouden. Het betreft coloscopie en echo lever één maal per jaar, CEA-bepaling om de drie maanden en maandelijks een vitamine B12 injectie ter substitutie. Data van de CEA bepalingen
staan weergegeven, alsmede internistische en chirurgische controles met beeldvorming. Bij de overplaatsing naar de p.i. Middelburg is uitdrukkelijk veel zorg besteed aan een correcte en duidelijke overdracht in verband met de verdere opvolging. Tot
slot
is klager uitgebreid geïnformeerd over zijn actuele status en zijn verhoogd risicoprofiel in verband met zijn aandoening.

3. De beoordeling
Uit de stukken, waaronder het uitvoerige medisch dossier, en de reactie op het ingestelde beroep, is de beroepscommissie gebleken dat klager na de ziekenhuisopname meermalen periodiek door de inrichtingsarts is gezien, mede in verband met de
noodzakelijke controles. Niet is gebleken dat de inrichtingsarts inadequaat op klagers sprekersbriefjes zou hebben gereageerd. De beroepscommissie is het van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts daardoor niet kan worden aangemerkt als in
strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Hierbij is mede in aanmerking genomen dat het voldoende aannemelijk is geworden dat de inrichtingsarts de klachten van klager serieus heeft genomen en hierop adequaat heeft gereageerd. Dit klemt te meer
nu klager het ontbreken van een adequate nazorg, noch het niet reageren op sprekersbriefjes onvoldoende heeft geconcretiseerd en onderbouwd. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit
mr. dr. H.M.E. Laméris-Tebbenhoff Rijnenberg, voorzitter, M.F. van Brederode-Zwart en J.H.A.M.C. Schoenmaeckers, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris,
op 7 juli 2010

secretaris voorzitter

Naar boven