Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/1024/GM, 12 juli 2010, beroep
Uitspraakdatum:12-07-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/1024/GM

betreft: [klager] datum: 12 juli 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) te Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 30 maart 2010 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 23 juni 2010, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam, is klager gehoord.
De inrichtingspsycholoog verbonden aan voormeld PPC heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 15 januari 2010, betreft het advies van de inrichtingspsycholoog tot terugplaatsing van klager van het PPC naar een reguliere afdeling binnen de p.i. Vught.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft het volgende aangevoerd.
Klager is het er niet mee eens dat geconcludeerd is dat bij hem geen zorgbehoefte meer aanwezig is. Klager heeft nimmer met de inrichtingspsycholoog gesproken. Het gesprek heeft later nog plaatsgevonden, maar dat had vanwege de verstoorde relatie
weinig
betekenis.
Klager had wel degelijk hulpvragen, maar hier is niets mee gedaan. Klager wilde weten hoe hij is gekomen tot zijn daden. Klagers mentor heeft hem verteld wat er zou gaan gebeuren. Klager heeft met niemand anders kunnen spreken dan de psycholoog. De
psycholoog weigert echter ieder inhoudelijk gesprek, omdat zij de hulpvraag niet onderkent. Klager heeft zijn hulpvraag in het eerste gesprek gemeld. Later zou zijn hulpvraag worden doorgestuurd naar het huis van bewaring, daar is echter niets
ontvangen. In het huis van bewaring krijgt klager geen hulp. Hij heeft wel een psycholoog gesproken, maar die kan in het huis van bewaring niets voor hem doen.

De inrichtingspsycholoog heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de medisch adviseur, niet nader toegelicht. Dit standpunt luidt als volgt.
Na plaatsing in het PPC heeft op 14 december 2009 een kennismakingsgesprek plaatsgevonden tussen klager en de inrichtingspsycholoog. Tijdens dit gesprek werd geen zorgbehoefte duidelijk, evenmin waren er aandachtspunten voor een individueel
begeleidingsplan. In het multidisciplinair Individueel Patiëntenoverleg van 13 januari 2010 is de contra-indicatie voor verder verblijf in het PPC besproken. Unaniem is besloten tot het advies tot terugplaatsing naar een reguliere afdeling. Op 18
januari 2010 vond een gesprek plaats tussen klager en de inrichtingspsycholoog, waarbij hem de procedure is uitgelegd. Parallel is klager besproken in het PMO. De conclusie was dat er geen reden voor langer verblijf in het PPC was. Het advies tot
overplaatsing naar een reguliere afdeling is een multidisciplinair gedragen advies.
Bij schrijven van 26 mei 2010 heeft het hoofd zorg PPC, onder overlegging van diverse bescheiden, nog toegevoegd, dat de criteria inmiddels duidelijker zijn geworden. Thans moet er sprake zijn van een behandelnoodzaak, behandelbaarheid, behandeldoel en
behandelmotivatie of juist van contra-indicaties. Opname in het PPC is ook mogelijk ter nadere diagnostiek. Wat betreft klager is gebleken dat een reguliere afdeling de best denkbare differentiatie is in afwachting van plaatsing in een tbs kliniek. In
zijn geval is het efficiënter en waarschijnlijk ook effectiever de behandeling in de tbs kliniek niet te frustreren door nu al interventies te plegen.

3. De beoordeling
De beroepscommissie overweegt dat klager destijds verbleef in het PPC in afwachting van plaatsing in een tbs-kliniek. Er lagen geen andere redenen ten grondslag aan zijn verblijf in het PPC. Er was geen duidelijke zorgbehoefte vastgesteld tijdens het
kennismakingsgesprek met de psycholoog. Evenmin waren er aandachtspunten voor een individueel begeleidingsplan. Om die reden was een behandeling niet geïndiceerd. Dit is echter door de psycholoog niet tijdig aan klager teruggekoppeld, hetgeen als
onzorgvuldig moet worden aangemerkt. In het huis van bewaring waar klager thans verblijft kan hij een gesprek aanvragen met de psycholoog. Nu er thans geen sprake is van een behandelindicatie en de noodzaak van nadere diagnostiek niet is gebleken is
ook
overigens een terugplaatsing naar een PPC nu niet geïndiceerd.
De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond
worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr.dr. H.M.E. Laméris-Tebbenhoff Rijnenberg, voorzitter, dr. M. Kooyman en J.H.A.M.C. Schoenmaeckers, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 12 juli 2010

secretaris voorzitter

Naar boven