Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/1682/GV, 5 juli 2010, beroep
Uitspraakdatum:05-07-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/1682/GV

betreft: [klager] datum: 5 juli 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S.J. Paans, namens

[...], verder te noemen klaagster,

gericht tegen een op 16 juni 2010 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klaagster alsmede haar raadsvrouw, mr. S.J. Paans, om haar beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klaagsters verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof afgewezen.

2. De standpunten
Namens klaagster is het beroep als volgt toegelicht. Klaagster is een Hindoestaanse vrouw. Haar moeder wordt 80 jaar en houdt een culturele kerkdienst. De kerkdienst wordt geleid door een geestelijke uit India. De cultuur schrijft voor dat alle
kinderen
bij de ceremonie aanwezig moeten zijn. De ceremonie heeft jaren van voorbereiding gevergd, aangezien er 5 Hindoestaanse begeleiders bij aanwezig moeten zijn. Indien klaagster er niet bij kan zijn, zal alles geannuleerd moeten worden.
Maar belangrijker is nog dat klaagster haar Djagia wil combineren met haar moeders tachtigste verjaardag. De Hindoestaanse cultuur schrijft voor dat je eenmaal in je leven een Djagia moet ondergaan. Klaagster heeft hiervoor al een afspraak met een
Hindoestaanse begeleider gemaakt. Hij heeft namelijk in haar djieuwenkoendeli (archeologische bepaling) gezien dat rond haar vijftigste een ernstige gebeurtenis zal plaatsvinden. Om die reden is een afspraak voor een Djagia rond haar vijftigste
gemaakt.
Als klaagster zich niet aan de afspraak houdt, zal volgens de Hindoestaanse begeleider haar iets ergs overkomen. Het is noodzakelijk dat klaagster zelf bij de ceremonie aanwezig is, omdat zij heilige offers dient te brengen, zodat het ongeluk wordt
opgeheven. Klaagsters persoonlijke aanwezigheid bij de ceremonie is derhalve noodzakelijk.
Wat betreft klaagsters gedrag in de inrichting heeft de beklagcommissie aangegeven dat de sancties geen negatieve rol mogen spelen bij de beslissing op het verlof. De klacht over de eerste disciplinaire straf is gegrond verklaard. De tweede
disciplinaire straf achtte de beklagcommissie, gelet op de ernst van het vermeende feit, onvoldoende ernstig om de verlofaanvraag te doorkruisen. Uit het inrichtingsadvies blijkt dat klaagster goed met vrijheden kan omgaan. Zij zal het TR-programma
volgen. Zij komt de gemaakte afspraken goed na.
Wat betreft het negatieve advies van het OM merkt klaagster op dat tijdens de diensten geen drank of drugs zal worden genuttigd. De ernst van het delict dient een ondergeschikte rol te spelen. De ceremonie kan niet worden uitgesteld tot het moment dat
klaagster in vrijheid zal worden gesteld.
De Hindoestaans Geestelijk Verzorger bevestigt dat een geplande Djagia niet zomaar kan worden uitgesteld. Hij bevestigt bovendien dat het ondergaan van een Djagia voor klaagster een belangrijke betekenis heeft, gelet op de uitkomst van de
djieuwenkoendeli. De Hindoestaans Geestelijk Verzorger vraagt zich wel af of klaagster zelf veilig zal zijn bij een dergelijk massaal samenzijn, maar dit staat niet ter beoordeling van de Minister maar is een verantwoordelijkheid van klaagster zelf.
Bovendien blijkt nergens uit dat het slachtoffer of familie van het slachtoffer daarbij aanwezig zal zijn.
Klaagster heeft een aanvaardbaar verlofadres. Haar familie wil garant staan en haar terugbrengen naar de inrichting. De commissie detentie trajecten heeft negatief geadviseerd Zij verwijst naar het gedrag van klaagster in de inrichting en voert aan dat
klaagster gedetineerd zit wegens delicten die onder invloed van alcohol zijn gepleegd. Tijdens de dienst mag geen alcohol worden geschonken. Bovendien slikt klaagster medicijnen, waardoor zij bij alcoholgebruik ziek zal worden. Dit kan dus geen reden
zijn voor afwijzing van het verlof. Klaagster krijgt verder hulp voor haar gedrag en beseft dat zij op een andere manier met medegedetineerden en personeel dient om te gaan.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. De wet voorziet niet expliciet in de mogelijkheid van incidenteel verlof in verband met ceremoniële diensten of feesten in het kader van een geloofsbelijdenis, waarbij de persoonlijke
aanwezigheid van de gedetineerde is vereist. Incidenteel verlof kan wel worden verleend voor gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn of haar aanwezigheid noodzakelijk is. Het feest is vijf jaar van te voren gepland.
Ten
tijde van het gepleegde delict wist klaagster dat zij een risico nam en gearresteerd kon worden. Voor dergelijke geloofs- of culturele feesten wordt geen incidenteel verlof verleend. Elk geloof heeft zijn eigen rituelen en feesten, waar tijdens
detentie
geen rekening mee kan worden gehouden, terwijl er altijd sprake is van een persoonlijk belang. Te denken valt aan het suikerfeest voor Moslims. De omstandigheid dat tijdens de festiviteiten geen alcohol wordt geschonken, biedt geen garantie dat
klaagster geen alcohol zal nuttigen. Het verzoek is afgewezen gelet op de negatieve adviezen, het strafrestant en de eigen verantwoordelijkheid van klaagster.

Op klaagsters verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis voor vrouwen Breda heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Het Openbaar Ministerie adviseert negatief op het verzoek. De Hindoestaans geestelijk verzorger ziet geen noodzaak voor een
strafonderbreking
van vijf dagen. Wel is het heel bijzonder om aanwezig te zijn bij de Djagia (rituele dienst). De Hindoestaans geestelijk verzorger adviseert positief voor een dag of een dagdeel, omdat er wel duidelijk sprake is van een grote emotionele waarde.

3. De beoordeling
Klaagster is in eerste aanleg veroordeeld terzake doodslag tot een gevangenisstraf van vijf jaren met een ontzegging van de rijbevoegdheid van 10 jaar. Tegen dat vonnis is hoger beroep ingesteld en klaagster bevindt zich thans dus in voorlopige
hechtenis. De fictieve einddatum van haar detentie is op of omstreeks 18 april 2013.

Krachtens artikel 21 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling), kan incidenteel verlof worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid
noodzakelijk is. In de toelichting bij artikel 21 staat dat, hoewel de meest gangbare gronden voor het verlenen van incidenteel verlof in de artikelen 23 t/m 31 van voormelde Regeling zijn opgesomd, niet wordt uitgesloten dat ook andere gebeurtenissen
aanleiding kunnen vormen voor het verzoeken om en het verlenen van incidenteel verlof.

Klaagster heeft verzocht om incidenteel verlof teneinde een Hindoestaans rituele dienst (Djagia) bij te wonen. De Djagia wordt gecombineerd met de tachtigste verjaardag van klaagsters moeder. Het bijwonen van de Djagia heeft voor klaagster een
bijzondere betekenis omdat uit een bij haar afgenomen djieuwenkoendeli (archeologische bepaling) naar voren is gekomen dat rond haar vijftigste levensjaar een ernstige gebeurtenis zal plaatsvinden. Door het brengen van heilige offers komt de verwachte
gebeurtenis te vervallen.

Gelet op de toelichting bij het verzoek acht de beroepscommissie aannemelijk dat het bijwonen van de ceremonie voor klaagster een grote emotionele betekenis heeft. Dit maakt het evenwel nog niet tot een gebeurtenis waarvoor incidenteel verlof moet
worden verleend. De aard van een detentie, met name nu sprake is van voorlopige hechtenis, heeft tot gevolg dat een gedetineerde in beginsel niet kan deelnemen aan ceremonies buiten de inrichting, ook al bestaat vanuit geloofsovertuiging een dringende
noodzaak deze te volgen. Door klaagster zijn geen omstandigheden aangevoerd die in haar geval tot een andere conclusie zouden moeten leiden. De omstandigheid dat aan de ceremonie een lange voorbereidingstijd is voorafgegaan en niet makkelijk is te
verzetten, is niet een dergelijke omstandigheid. Gelet hierop kan de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden
verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 5 juli 2010

secretaris voorzitter

Naar boven