Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/1649/GV, 21 juni 2010, beroep
Uitspraakdatum:21-06-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/1649/GV

betreft: [klager] datum: 21 juni 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.M.A.J. Goris, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 7 juni 2010 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw, mr. M.M.A.J. Goris, om het beroep schriftelijk toe te lichten. De raadsvrouw van klager heeft op 17 juni 2010
telefonisch en schriftelijk een nadere reactie gegeven op het verweerschrift van de Minister.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager heeft op 2 februari 2010 verzocht om strafonderbreking om naar Roemenië af te reizen om zich aldaar tussen 21 en 29 juni 2010 in persoon te presenteren bij de Roemeense Regeringscommissie en de
Parlementscommissie c.q. bij de Gouvernementele Commissie van het Secretariaat voor Problemen onder Revolutionairen, teneinde – kort gezegd – zijn veteranenpensioen te behouden. Indien klager zich niet in de gegeven periode meldt, komen zijn
veteranenpensioenrechten te vervallen. Op dit verzoek is nimmer een beslissing genomen. Op een hernieuwd verzoek van 13 april 2010 is pas op 7 juni 2010 een beslissing genomen. Klager meent dat sprake is van een bijzondere situatie. De pensioenrechten
zijn voor klager van essentieel belang in verband met zijn betalingsverplichtingen naar aanleiding van de ontnemingsmaatregel. De openstaande vordering bedraagt € 130.000,=. Indien klager niet in de gelegenheid wordt gesteld zijn pensioenrechten in
Roemenië veilig te stellen, wordt het hem onmogelijk gemaakt zijn betalingsverplichtingen na te komen. Klager betwist dat er sprake is van een ontvluchtingsgevaar. Klager is in mei 2009 door Roemenië uitgeleverd en heeft geen mogelijkheid zich aan het
strafrestant te onttrekken. Hij heeft zich destijds vrijwillig voorafgaand aan de uitlevering gemeld. Bovendien wil klager een borg stellen. Op dit aanbod is niet gereageerd. Klager beschikt overigens wel over een geldig reisdocument. Het Roemeense
paspoort is geldig tot en met 16 juli 2010.
Wat betreft de lijfsdwang zal eerst aan de Roemeense autoriteiten toestemming moeten worden gevraagd deze ten uitvoer te leggen. De raadsvrouw van klager verwacht dat er geen toestemming wordt verleend, omdat Roemenië een dergelijke vrijheidsbenemende
maatregel niet kent. Klager dient volgens wettelijk voorschrift in persoon te verschijnen in Roemenië. Getracht is via een machtiging van een Roemeense advocaat een en ander te regelen. Dat is niet gelukt.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager heeft om strafonderbreking verzocht voor 12 dagen, teneinde naar Roemenië af te reizen. Klagers veteranenpensoen is verhoogd en daarvan wil hij de openstaande
ontnemingsvordering
betalen. De door klager aangevoerde reden voor strafonderbreking betreft geen bijzondere omstandigheid zoals bedoeld in artikel 5 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting. Het storten van een borg is geen mogelijkheid bij strafonderbreking.
Voorts blijkt onvoldoende uit de stukken welke stappen klager heeft ondernomen om de Roemeense autoriteiten duidelijk te maken, dat hij niet in staat is in persoon te verschijnen in verband met zijn detentie in Nederland.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van Paviljoen A van de locatie Westlinge te Heerhugowaard heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De advocaat-generaal bij het ressortparket te Den Haag heeft negatief geadviseerd in verband met vluchtgevaar.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 30 maande met aftrek, wegens oplichting en valsheid in geschrifte. De einddatum van zijn detentie valt op of omstreeks 5 januari 2011.

Op grond van artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer dat niet kan worden volstaan met een andere vorm
van verlof. Op grond van artikel 5 van de Regeling kan de Minister in bijzondere omstandigheden toestaan dat de gedetineerde aan wie strafonderbreking is verleend in het buitenland verblijft.

Klager heeft verzocht om strafonderbreking teneinde in Roemenië in persoon te verschijnen voor een commissie teneinde zijn pensioenrechten aldaar zeker te stellen. Klager wil dit pensioen gebruiken om de in Nederland nog openstaande ontnemingsvordering
te betalen. Ter onderbouwing van het verzoek heeft klager enkele documenten overgelegd, waaronder een brief van de ‘Vereniging van strijders in de revolutie van december 1989’. Hieruit komt naar voren dat klager tussen 21 en 29 juni 2010 een uiterste
termijn wordt gegeven om in persoon te verschijnen voor de Roemeense Regeringscommissie en Parlementscommissie.

Hoewel klager ontegenzeggelijk een belang heeft om zijn pensioenrechten zeker te stellen, volgt de beroepscommissie het oordeel van de Minister dat geen sprake is van een bijzondere omstandigheid zoals bedoeld in voornoemd artikel 5 van de Regeling.
Onvoldoende is komen vast te staan dat op geen andere wijze klagers pensioenrechten kunnen worden zeker gesteld, bijvoorbeeld via een juridische vertegenwoordiger of via de diplomatieke vertegenwoordiging van Roemenië in Nederland. Uit het verzoek om
strafonderbreking en het onderhavige beroepschrift blijkt niet welke pogingen in die zin door klager zijn ondernomen en met welk resultaat. Ook is niet gebleken of uitstel van de procedure, gelet op klagers detentie, mogelijk is. Tegen deze
achtergrond
kan de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De omstandigheid dat de Minister lange tijd nodig heeft gehad om tot een beslissing te komen, is
betreurenswaardig. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van
R. Kokee, secretaris, op 21 juni 2010

secretaris voorzitter

Naar boven