Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/0066/GA, 8 juni 2010, beroep
Uitspraakdatum:08-06-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/66/GA

betreft: [klager] datum: 8 juni 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Hoogeveen,

gericht tegen een uitspraak van 6 januari 2010 van de beklagcommissie bij voormelde p.i., gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 11 mei 2010, gehouden in locatie De Berg te Arnhem, zijn gehoord klager en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de locatie Zwolle, waarnemend voor de directeur van de p.i. Hoogeveen, bijgestaan door
[...], stagiaire.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel voor de duur van een dag zonder televisie, omdat klager is gerapporteerd voor roken op de arbeidszaal.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Onderaan het beroepschrift staat een ongelukkige zinsconstructie. De directeur is principieel van mening dat de oplegging van de straf juist is geweest. Nu achteraf een medegedetineerde heeft verklaard dat hij heeft gerookt en niet klager is zij bereid
de straf uit klagers dossier te verwijderen zodat hij daar geen last meer van heeft. Er is sprake van een zogenaamd heterdaadje. Klager en de medegedetineerde stonden achter een schuifdeur. Er hing nog een rookwolk en er lag een uitgedrukte sigaret op
de grond. Beiden ontkenden te hebben gerookt, beiden zijn toen gestraft. Het kan ook nog zo zijn dat klager en de medegedetineerde een dealtje hebben gesloten en dat eentje dan alsnog toegeeft te hebben gerookt.

Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager herhaalt wat de directeur onderaan het beroepschrift zet: “Ik vraag u dan ook het beroepschrift gegrond te verklaren. Ter zitting is gebleken dat het klager gaat om het verkrijgen van een ‘schoon’ dossier. Nu uit nieuwe informatie ter zitting is
gebleken dat hij niet heeft gerookt, ben ik bereid het rapport en de beschikking over de sanctie uit zijn dossier te verwijderen.” Klager begrijpt, gelet hierop, eigenlijk niet waarom de directeur in beroep komt. De directeur was erbij toen klager met
de medegedetineerde naar de beklagcommissie toeging. Klager was aan het werk op de werkzaal. Achter de schuifdeur heeft een andere jongen gerookt. Klager rookt zelf wel, maar wacht daarmee totdat hij op zijn eigen cel komt, dan kan hij roken wat hij
wil. Er was helemaal geen sprake van heterdaad. De werkmeester ruikt rook en ziet een sigaret liggen. De werkmeester heeft klager niet zien roken. Hij wilde klager desgevraagd niet fouilleren. De werkmeester mocht klager helemaal niet wegsturen. Nu
waren er twee personen bij betrokken. Als er vijf hadden gestaan kan je die niet allemaal wegsturen. De medegedetineerde is niet in beklag gegaan tegen de straf. Klager wilde niet zeggen dat hij degene was die had gerookt.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 51, eerste lid, juncto artikel 50, eerste lid, van de Pbw kan de directeur een gedetineerde een disciplinaire straf opleggen indien deze betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting
dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming. Artikel 51, vijfde lid, van de Pbw bepaalt vervolgens dat geen straf kan worden opgelegd, indien de gedetineerde voor het begaan van een feit als hiervoor bedoeld niet
verantwoordelijk kan worden gesteld. Uit het voorgaande volgt dat sprake moet zijn van individuele verwijtbaarheid.

De beroepscommissie stelt vast dat de werkmeester niet heeft gezien dat klager heeft gerookt en klager heeft dit ook steeds ontkend. Uit de verklaring van de medegedetineerde voor de beklagcommissie is komen vast te staan dat klager niet heeft gerookt.
De omstandigheid dat hij een maat niet heeft willen verlinken is geen grond voor oplegging van een straf. Gelet hierop moet de beslissing van de directeur tot oplegging van een disciplinaire straf aan klager als onredelijk en onbillijk worden
aangemerkt. Het beroep van de directeur zal derhalve ongegrond worden verklaard. De beroepscommissie zal alsnog, zoals gevraagd door klager in eerste aanleg, een tegemoetkoming toekennen.

De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond. De beroepscommissie kent aan klager een tegemoetkoming toe van € 7,50.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.I.M.W. Bartelds, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en MA J. Schagen, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S. Jousma, secretaris, op 8 juni 2010

secretaris voorzitter

Naar boven