Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/1078/GB, 8 juni 2010, beroep
Uitspraakdatum:08-06-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 10/1078/GB

Betreft: [klager] datum: 8 juni 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 25 maart 2010 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem niet te plaatsen in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) ongegrond verklaard.

2. De feiten
Klager is sedert 20 december 2008 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Krimpen aan de IJssel.

3. De standpunten
3.1. Klager heeft het beroep als volgt toegelicht.
De medewerker van het bureau selectie- en detentiebegeleiding (b.s.d.) die klagers selectievoorstel behandelde, heeft te laat ingezien dat klager een executie-indicator heeft. De politie heeft het verlofadres afgekeurd terwijl klager dit verlofadres al
drie keer eerder had opgegeven en dit adres altijd is goedgekeurd. Klagers nieuwe verlofadres is wel goedgekeurd. Toen de betreffende b.s.d.-medewerker klager vertelde dat hij een nieuw verlofadres moest regelen, was klager al besproken door het
detentieberaad en was zijn selectie aangehouden door het afgekeurde verlofadres. Toen bleek dat klagers verlofadres was goedgekeurd, vertelde de betreffende b.s.d.-medewerker dat er vanuit “Justitie” ook advies uitgebracht moest worden en dat het
advies
van de gevangenis negatief is. “Justitie” heeft uiteindelijk ook negatief geadviseerd. Klager begreep er niks meer van. De betreffende b.s.d.-medewerker heeft klager laten weten dat er een negatief advies is afgegeven omdat klager te opdringerig is en
het te maken had met de inrichting waar klager eerder heeft verbleven.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager noemt in zijn beroepschrift het opgegeven verlofadres en het verzoek om een ander verlofadres op te geven, omdat het eerste verlofadres van de politie een negatief advies meekreeg. Voor wat betreft de opmerkingen over de bejegening van een
medewerker in de gevangenis van de p.i. Krimpen aan de IJssel neemt de selectiefunctionaris geen standpunt in. Met betrekking tot het verzoek om geselecteerd te worden voor een z.b.b.i. heeft de directeur van de gevangenis van de p.i. Krimpen aan de
IJssel advies gevraagd aan het Openbaar Ministerie (OM) in verband met een afgegeven executie-indicator en de regiopolitie waar het verlofadres zich bevindt. Het verlofadres in Leiden heeft een negatief advies opgeleverd en het verlofadres in Almere
heeft een positief advies opgeleverd van de regiopolitie. Het advies van het OM is negatief, maar is niet voldoende gemotiveerd en verwijst met name naar het advies van de regiopolitie Leiden waar uiteindelijk niet het verlof doorgebracht zou worden.
De
beslissing om klager niet in aanmerking te laten komen voor selectie en plaatsing in een z.b.b.i. is niet gebaseerd op de adviezen van het OM en de regiopolitie maar op de informatie waaruit blijkt dat klager moeilijk in zijn gedrag is te sturen en
goed
functioneert bij regelmaat en structuur. Een eerder verblijf in een beperkt beveiligde inrichting is niet goed verlopen omdat klager in het bezit was van contrabande. Klagers gedrag is in de gevangenis van de p.i. Krimpen aan de IJssel niet veranderd.
Klager volgt zo zijn eigen agenda en komt afspraken niet altijd na. Deze houding is in een z.b.b.i. niet werkbaar. Er kan en mag geen twijfel zijn over de vraag of klager zich aan gedragsregels en regimeregels in een z.b.b.i. kan houden.

4. De beoordeling
4.1. Op grond van artikel 2 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling), komen voor plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting in aanmerking gedetineerden die een te verwaarlozen vlucht- of
maatschappelijk risico vormen, aan wie een vrijheidsstraf van ten minste zes maanden is opgelegd, ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan, geen veroordelingen tot betaling van een geldboete of geldbedrag van meer dan €
226,-
hebben openstaan, een strafrestant hebben van ten minste zes weken en ten hoogste zes maanden en beschikken over een aanvaardbaar verlofadres.

4.2. In de toelichting op dit artikel (Staatscourant 2000, 176) staat dat bij de plaatsing in zeer beperkt beveiligde inrichtingen de beoordeling of de gedetineerde geschikt is tot terugkeer in de samenleving een belangrijke rol speelt. Indicator
bij
de beoordeling daarvan is of de gedetineerde reeds eerder tijdens de huidige detentie met goed resultaat bewegingsvrijheid (onbegeleid) buiten de inrichting heeft genoten (algemeen verlof, schorsing van de preventieve hechtenis, incidenteel verlof,
strafonderbreking), alsmede of zich daarna omstandigheden hebben voorgedaan die aan deze indicator afbreuk doen. Een (al dan niet onherroepelijk) tot gevangenisstraf veroordeelde dient te worden geplaatst in een inrichting met een regime van algehele
gemeenschap, tenzij hiervoor op grond van de persoonlijkheid en/of het gedrag van de betrokkene gewichtige contra-indicaties bestaan.

4.3. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Hierbij is in aanmerking genomen dat de
selectiefunctionaris in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat klager, gelet op de over zijn gedrag verstrekte gegevens niet in aanmerking komt voor plaatsing in een inrichting met een zeer beperkt beveiligingsniveau. Gelet op het vorenstaande zal het
beroep ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van bc. L. van Alff, secretaris, op 8 juni 2010

secretaris voorzitter

Naar boven