nummer: 10/1452/GV
betreft: [klager] datum: 7 juni 2010
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.G. van den Biezenbos, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 26 mei 2010 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof afgewezen.
2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager heeft een verzoek tot incidenteel verlof ingediend om de crematie van zijn grootmoeder te kunnen bijwonen. Het bijwonen van de crematie is de enige mogelijkheid om afscheid te nemen van zijn grootmoeder nu de familie geen gelegenheid heeft
willen
creëren om persoonlijk afscheid te nemen voorafgaand aan de uitvaartplechtigheid. Bij gebrek aan wetenschap wordt betwist dat ten aanzien van klager sprake is van een executie-indicator ex artikel 1 van de Penitentiaire maatregel en dat derhalve advies
diende te worden ingewonnen bij het Openbaar Ministerie. De bestreden beslissing is ondeugdelijk gemotiveerd nu niet blijkt hoe het advies luidt, waarop dit advies is gebaseerd en waarom en op welke manier het gepleegde delict aan incidenteel verlof in
de weg staat. Bovendien is het gepleegde delict geen weigeringsgrond zoals gesteld in artikel 4 a. t/m l. van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling). Ook wordt aan de beslissing slachtofferconfrontatie ten grondslag
gelegd. Klager ziet niet in waarom de crematieplechtigheid van zijn grootmoeder zou moeten leiden tot de vrees van confrontatie met zijn inmiddels ex-echtgenote of diens zus. Onder de aanwezigen bij de crematie bevinden zich geen slachtoffers van
klager.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De door klager gepleegde delicten hebben plaatsgevonden in Helmond en omgeving. De crematie vond ook plaats in Helmond. Het onbegeleid bijwonen van de crematie bracht onvoldoende waarborgen met zich mee om uit te sluiten dat klager niet geconfronteerd
zou worden met zijn slachtoffers. Ook is klager van mening dat een slachtoffer hem valselijk beschuldigd heeft. Klager heeft contact met “maatschappelijk werk” en met een psychologe, omdat hij spanningen ervaart in de privé-sfeer. Het contact met
“maatschappelijk werk” betreft de relatie tussen klager en zijn ex-echtgenote in verband met hun kinderen. Klager heeft veel frustratiegevoelens naar zijn ex-echtgenote toe. Dit baart “maatschappelijk werk” zorgen. Het frustratiepeil is hoger geworden
vanwege het feit dat zijn ex-echtgenote hem valselijk beschuldigd zou hebben tot het aanzetten van verkrachting. Tevens bestaat de angst bij klager dat hij de voogdij zal verliezen. In hoeverre klager zijn frustraties uit ten opzichte van zijn
ex-echtgenote is maatschappelijk werk niet duidelijk geworden. Slachtofferproblematiek is een weigeringsgrond conform artikel 4, onder g. van de Regeling. Een begeleid incidenteel verlof om de crematie bij te wonen is uitgesloten conform artikel 24,
derde lid, van de Regeling. Het bijwonen van de uitvaart is uitgesloten indien bewaking is aangewezen. En afscheid nemen buiten de ceremonie om was niet mogelijk volgens de rouwkaart.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis/ISD Unit 2 Vught heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De Officier van Justitie bij het arrondissementsparket te Den Bosch heeft aangegeven bezwaar te hebben tegen verlofverlening nu klager schuldig is bevonden aan ernstige zedendelicten en dit ook in de familie- en kennissenkring heeft plaatsgevonden. De
Officier van Justitie acht een crematie niet de plek voor klager en zijn slachtoffers om met elkaar geconfronteerd te worden. Er bestaat een risico van opschudding. De Officier van Justitie heeft ook bezwaar tegen onbegeleid verlof.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van vier jaar met aftrek, wegens onder andere verkrachting. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 15 september 2011.
Op grond van artikel 21 van de Regeling, kan incidenteel verlof worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is. Op grond van artikel 24, eerste lid, van de
Regeling kan incidenteel verlof worden verleend voor een bezoek in verband met het overlijden van de grootouder van de gedetineerde. De Officier van Justitie heeft negatief geadviseerd omdat zij vrees heeft voor slachtofferconfrontatie. Deze vrees acht
de beroepscommissie aannemelijk nu de delicten in de familie- en kennissenkring hebben plaatsgevonden. Zij is van oordeel dat voornoemde omstandigheid een forse contra-indicatie vormt voor verlofverlening en dat deze, mede gelet op artikel 24, derde
lid, van genoemde regeling – nu bewaking is aangewezen – en gezien de negatieve adviezen, een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigt. Derhalve kan de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet
op de weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 4 van onder g. van de Regeling, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van bc. L. van Alff, secretaris, op 7 juni 2010
secretaris voorzitter