Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 09/1362/TB - eindbeslissing, 7 juni 2010, beroep
Uitspraakdatum:07-06-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 09/1362/TB - eindbeslissing

betreft: [klager] datum: 7 juni 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S.C. Sassen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 12 mei 2009 van de Staatssecretaris van Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 24 juli 2009, gehouden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. K.G.F. van der Kraats, en namens de Staatssecretaris [...], werkzaam bij de Dienst
Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Justitie.

In haar tussenbeslissing van 7 september 2009 heeft de beroepscommissie de behandeling van het beroep aangehouden, totdat het Pieter Baan Centrum (PBC) een rapport heeft uitgebracht over het onderzoek naar de mogelijkheden van een voortgezette
behandeling en resocialisatie van klager. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden op verzoek van de penitentiaire kamer van het Gerechtshof te Arnhem.

Per brief van 23 februari 2010 heeft de raadsvrouw van klager voormeld rapport toegezonden alsmede de beslissing van het Gerechtshof Arnhem van 19 februari 2010. De Minister van Justitie, verder te noemen de Minister, is in de gelegenheid gesteld
hierop
te reageren. Op 1 april 2010 ontving de beroepscommissie de reactie van de Minister van 25 maart 2010. Per brief van 1 april 2010 ontving de beroepscommissie een brief met bijlage van de raadsvrouw van klager.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft beslist klager te plaatsen in een longstayvoorziening van FPC de Pompestichting (hierna: De Pompestichting).

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijke uitspraak van 8 mei 1992 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf maanden met aftrek en ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Klagers tbs is op 29 juni 1992
aangevangen. Op 29 april 1993 is klager geplaatst in De Pompestichting. Op 21 september 1998 is klager overgeplaatst naar FPC Van Mesdag. Deze inrichting heeft klager aangemeld voor plaatsing op een longstayafdeling. Bij advies van 14 september 2002
van
de Landelijke Adviescommissie Plaatsing (LAP) is overwogen dat een hernieuwde resocialisatiepoging met een strikter anti-alcoholbeleid, eventueel later voortgezet in een beschermende voorziening, meer geïndiceerd leek dan plaatsing in een
longstayvoorziening. Bij brief van 3 april 2007 is klager andermaal aangemeld voor plaatsing op een longstayafdeling. Klager is onderzocht door twee rapporteurs van het NIFP, die op 17 maart 2008 hebben gerapporteerd. Bij advies van 25 juli 2008 van de
LAP is geoordeeld dat de inrichting ten aanzien van klager in alle redelijkheid tot de longstayindicatie heeft kunnen komen. De Staatssecretaris heeft op 12 mei 2009 beslist klager in een longstayvoorziening te plaatsen. Klager is op 15 juni 2009
geplaatst in de longstayvoorziening van De Pompestichting te Vught.

3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager heeft van november 2001 tot november 2006 buiten de inrichting gewerkt en van december 2004 tot december 2006 zelfstandig buiten de inrichting gewoond. Er hebben zich hierbij geen
tbs-waardige incidenten voorgedaan. Om te bewijzen dat het delictgevaar niet groot is bij het gebruik van alcohol, heeft klager in 2006 gedurende één maand alcohol gedronken. Omdat klager medicatie om het gebruik van alcohol tegen te gaan heeft
geweigerd, is hij teruggeplaatst in de inrichting. Klager is niet delictgevaarlijk en maakt nog immer een positieve ontwikkeling door. Dit blijkt uit recente rapportages. Klager kan inmiddels beter omgaan met stress en uit ongenoegens op een correcte
wijze. Hij is beter in staat tot relativeren. Hij laat een constant stemmingsbeeld zien. Klager wordt ervaren als een gemotiveerde medewerker in de wasserij waar hij werkt. In het licht hiervan kan klager de conclusies in de rapportages van psychiater
[...] en psycholoog [...] niet plaatsen. Ook het Gerechtshof Arnhem kan zich niet zonder meer verenigen met de conclusies van de deskundigen. Op 21 juli 2009 heeft het Gerechtshof te Arnhem in een tussenbeslissing beslist dat klager moet worden
onderzocht door het PBC ten aanzien van de voorwaarden waaronder de behandeling van klager kan worden voortgezet en over de wijze waarop en de voorwaarden waaronder terugkeer van klager in het maatschappelijk verkeer zou kunnen geschieden.

Ter zitting van de beroepscommissie heeft de raadsvrouw van klager de tekst van de betreffende tussenbeslissing overgelegd, alsmede een eindverslag van Dialectische Gedrags Therapie waaruit de positieve ontwikkeling die klager doormaakt zou blijken.
Subsidiair verzoekt klagers raadsvrouw de behandeling van het beroep aan te houden totdat de rapportage van het PBC gereed is.

Naar aanleiding van het PBC-rapport d.d. 29 december 2009 meent klager dat er sprake is van een substantieel verminderd delictgevaar. Klager wijst op het advies van het PBC de longstaystatus op te heffen en klager over te plaatsen naar een andere
instelling, zoals bijvoorbeeld FPC de Rooyse Wissel te Venray. Volgens het PBC moet weer een poging tot resocialisatie ondernomen worden met uiteindelijk transmuraal verlof en/of een voorwaardelijke beëindiging van de tbs met forensisch psychiatrisch
toezicht. Klager verwijst tevens naar de overweging van het Gerechtshof Arnhem waaruit naar voren komt dat een resocialisatietraject voor klager als een reële optie wordt gezien en het wenselijk is dat de overplaatsing naar een andere kliniek zo
spoedig
mogelijk plaatsvindt.

Namens de Staatssecretaris is ter zitting het volgende standpunt naar voren gebracht. De beslissing tot plaatsing van klager in een longstayvoorziening is genomen met inachtneming van de criteria van het longstaybeleidskader van augustus 2005. Klager
is
langdurig en in twee behandelsettingen behandeld zonder het gewenste resultaat. Klagers behandelverloop kenmerkt zich door een gebrek aan probleeminzicht, een beperkt probleemoplossend vermogen, recidiverend middelengebruik, zich moeizaam kunnen
handhaven in een sociale context, geringe empathie, problemen met impulscontrole, vijandigheid en een negatieve houding ten aanzien van zijn behandeling. Klagers behandeling is vastgelopen door een ernstige terugval in zijn alcohol- en drugsverslaving.
Klager wordt gezien als blijvend delictgevaarlijk en dient te verblijven in een gecontroleerde en beveiligde setting. Binnen deze structuur kan hij goed functioneren. Als de stress oploopt, wordt hij kwetsbaar. Van een recente positieve ontwikkeling is
niet gebleken. Er is geen aanleiding tot een nader onderzoek naar klagers delictgevaarlijkheid en behandelmogelijkheden. Gelet op de beschikbare adviezen en rapportages is de plaatsing van klager in een longstayvoorziening terecht.

Naar aanleiding van het PBC-rapport heeft de Pompestichting aangegeven voornemens te zijn een verzoek tot opheffing van de longstaystatus van klager in te dienen. Dit verzoek zal ter toetsing worden voorgelegd aan het LAP, waarna de Minister een
beslissing zal nemen. De Minister verzoekt om aanhouding van de behandeling van het beroep totdat deze procedure is afgerond.

4. De beoordeling
De beroepscommissie acht zich voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen en wijst het verzoek van de Minister het beroep aan te houden af. Met name hoeft voor de beoordeling van het beroep niet gewacht te worden op het LAP-advies naar aanleiding
van een nog in te dienen of reeds ingediend verzoek van de inrichting tot opheffing van de longstaystatus.

Volgens het door de Staatssecretaris gevolgde longstaybeleid komt een ter beschikking gestelde, met inachtneming van de voornoemde eisen van artikel 11, tweede lid, van de Bvt, in aanmerking voor plaatsing in een longstayvoorziening, indien
a) er blijkens recente risicotaxatie risico bestaat dat hij een ernstig delict pleegt en het risico voor fysieke schade van anderen zodanig groot is dat de maatschappij daartegen moet worden beschermd,
b) beveiliging naast eventuele zorg nodig is om te voorkomen dat hij tot onder a) bedoeld ernstig delict komt,
c) het delictrisico niet zodanig is afgenomen dan wel beheersbaar is geworden dat hij buiten de onder b) bedoelde vormen van beveiliging en toezicht kan,
d) hij conform ‘state of the art’ alle behandelmogelijkheden heeft ondergaan, bij voorkeur in twee behandelsettingen, zonder dat dit heeft geleid tot een substantiële vermindering van het delictgevaar, en
e) er geen mogelijkheid is tot plaatsing in de Geestelijke Gezondheidszorg vanwege het vereiste hoge beveiligingsniveau.

Op 3 april 2007 is klager door FPC dr. S. van Mesdagkliniek voorgedragen voor plaatsing in een longstayvoorziening. De resocialisatiepogingen van klager zijn mislukt doordat klager meerdere malen is teruggevallen in alcohol- en drugsgebruik. In de door
de Staatssecretaris overgelegde rapportages van 17 maart 2008 van [...], psycholoog, en [...], psychiater, wordt dit beeld bevestigd. Volgens de rapporteurs is klager blijvend delictgevaarlijk. Klager heeft niets geleerd van de behandeling.
Op instigatie van het Gerechtshof te Arnhem heeft het Pieter Baan Centrum onderzoek gedaan naar de vraag of en onder welke voorwaarden de behandeling van klager kan worden voortgezet en over de wijze waarop en de voorwaarden waaronder terugkeer van
klager in het maatschappelijk verkeer zal kunnen geschieden. Ten behoeve van dit onderzoek is klager van 24 september 2009 tot 12 november 2009 voor observatie en onderzoek opgenomen geweest in het Pieter Baan Centrum. De onderzoekers[...], psychiater,
en [...], psycholoog, hebben hun bevindingen weergegeven in een rapport van 29 december 2009. De rapporteurs achten de delictgevaarlijkheid van klager een gegeven, vooral in situaties waarbij de structuur en begeleiding dreigen weg te vallen. Het
resultaat van de behandel- en resocialisatiepogingen in het beïnvloeden van de stoornis is weliswaar beperkt geweest, niettemin is klagers persoonlijkheidsstoornis als gevolg van zijn langdurig verblijf in een beschutte omgeving voor een deel
uitgeblust. De rapporteurs zien geen hernieuwd behandelperspectief. In verband met het afgenomen delictgevaar adviseren zij de longstaystatus van klager wel op te heffen en hem in het kader van de tbs te plaatsen in een andere instelling met zorg en
beveiliging op maat. Geleidelijk zou weer een poging kunnen worden gedaan tot resocialisatie met uiteindelijk transmuraal verlof en/of een voorwaardelijke beëindiging van de tbs met forensisch psychiatrisch toezicht. In de behandeling zou het
terugdringen van het risico op terugval in alcoholgebruik een belangrijk focus moeten zijn. Op langere termijn achten de rapporteurs het mogelijk dat klager in aanmerking kan komen voor plaatsing in een voorziening voor beschermd wonen. Naar aanleiding
van voormeld rapport is de inrichting voornemens de Minister te verzoeken de longstaystatus van klager op te heffen.

Het hiervoor overwogene, in aanmerking genomen moet de beslissing klager in een longstayvoorziening te plaatsen, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, thans als onredelijk en onbillijk worden geacht. Het beroep is derhalve gegrond. Nu
de
bestreden beslissing op materiële grond dient te worden vernietigd zal de beroepscommissie met toepassing van het bepaalde in artikel 66, derde lid, onder a van de Bvt in verbinding met artikel 69, vijfde lid van de Bvt de Minister opdragen binnen
uiterlijk een maand na ontvangst van en met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen.

Klager heeft ten gevolge van de inmiddels onjuist bevonden beslissing een behandelachterstand opgelopen. Gelet op het beperkte behandelperspectief en het advies van het Pieter Baan Centrum een hernieuwde resocialisatiepoging geleidelijk op te starten,
acht de beroepscommissie een beperkte tegemoetkoming aangewezen en stelt deze vast op € 250,= voor elke maand dat klager ten onrechte in een longstayvoorziening heeft verbleven.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond op materiële grond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Minister op binnen uiterlijk een maand na ontvangst van en met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Minister toekomende tegemoetkoming op
€ 250,= voor elke maand dat klager ten onrechte in een longstayvoorziening heeft verbleven.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, prof. dr. F.A.M.M. Koenraadt en mr. R.P.G.L.M. Verbunt, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 7 juni 2010

secretaris voorzitter

Naar boven