Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/0470/GA, 25 mei 2010, beroep
Uitspraakdatum:25-05-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/470/GA

betreft: [klager] datum: 25 mei 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de gevangenis Grave,

gericht tegen een uitspraak van 11 februari 2010 van de beklagcommissie bij voormelde gevangenis, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 7 mei 2010, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Vught, zijn gehoord klager en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de gevangenis Grave.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het bewaardersarrest dat is opgelegd op 1 december 2009, gevolgd door een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een andere verblijfsruimte dan een afzonderingscel voor de duur van zeven dagen.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De sfeer op de afdeling was al enkele weken onrustig. Er heerste een gevoel van onveiligheid. Sommige gedetineerden wilden niet meer uitgesloten worden. Op dat moment was het noodzakelijk om twee gedetineerden, onder wie klager, tijdelijk af te
zonderen
(bewaardersarrest). Er is toen een onderzoek gestart. De directeur heeft zelf met de gedetineerden van de afdeling gesproken. Hij heeft ook met klager gesproken. Er werden bedreigingen geuit op de afdeling. Klager speelde daar een bepaalde rol in. Als
gevolg daarvan is hij overgeplaatst naar een andere afdeling. De rust op de afdeling is daarna teruggekeerd.

Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Er klopt helemaal niets van de vermeende bedreigingen of het veroorzaken van overlast. Klager heeft geen idee wie over hem heeft gesproken. Het bewaardersarrest is om 08.00 uur al ingegaan en niet pas om 17.00 uur. Klager snapt niet waarom hij gestraft
is. De maatregel werd in ieder geval als straf ervaren. Klager wilde zelf overgeplaatst worden naar een andere afdeling of liever naar een andere inrichting. Hij voelde zich ook niet op zijn gemak. Hij was vaak alleen. In het h.v.b. in Grave ging het
goed. Hij heeft niets verkeerd gedaan. De inhoud van het verslag klopt niet.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 24, vierde lid, van de Pbw kan een ambtenaar een gedetineerde voor een periode van ten hoogste vijftien uren in afzondering plaatsen, indien de onverwijlde tenuitvoerlegging van de afzondering geboden is. Aan klager is op 1
december
2009 bewaardersarrest opgelegd omdat door het gedrag van klager de veiligheid op de afdeling niet was te waarborgen. Het is op grond van de stukken aannemelijk dat de directeur over de oplegging van het bewaardersarrest onverwijld op de hoogte is
gesteld. Gezien de sfeer van dreiging en intimidatie in het ontstaan waarvan klager een relevant aandeel heeft gehad en het feit dat enkele gedetineerden uit angst niet meer uitgesloten wilden worden, acht de beroepscommissie het aanvaardbaar dat
besloten is klager tijdelijk in te sluiten (bewaardersarrest). Klager heeft ter zitting verklaard dat hij op 1 december 2009 om 08.00 werd ingesloten. Na het bewaardersarrest is op 1 december 2009 om 16.30 uur aan klager een maatregel van afzondering
opgelegd. De maximale duur van het bewaardersarrest is dan ook niet overschreden. De oplegging van het bewaardersarrest heeft derhalve overeenkomstig de regels van artikel 24, vierde lid, van de Pbw plaatsgevonden.
Met betrekking tot de opvolgende afzonderingsmaatregel acht de beroepscommissie op basis van het uitgebreide verslag voldoende aannemelijk dat er voldoende aanwijzingen waren dat klager, al dan niet alleen, onrust veroorzaakte op de afdeling waardoor
de orde en de veiligheid in het geding kwamen. Die aanwijzingen maken dat de directeur in redelijkheid kon beslissen klager een ordemaatregel op te leggen. Dat in dit geval niet steeds een met de orde en veiligheid strijdige individuele gedraging van
klager kan worden aangewezen staat aan dat oordeel niet in de weg, aangezien er van uitgegaan moet worden dat klager bij het ontstaan van de ontrust een werkzaam aandeel heeft gehad. Die beslissing kan in de gegeven omstandigheden niet onredelijk of
onbillijk worden geacht. De beroepscommissie beslist dan ook als volgt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, dr. W.J. Schudel en mr. J. Lamens, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 25 mei 2010

secretaris voorzitter

Naar boven