nummer: 10/636/GA en 10/637/GA
betreft: [klager] datum: 20 mei 2010
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van de bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften van
[...], verder te noemen klager, en
de directeur van de locatie Wolvenplein te Utrecht,
gericht tegen een uitspraak van 24 februari 2010 van de alleensprekende beklagrechter bij de locatie Wolvenplein,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 28 april 2010, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klager en [...], directeur bij de locatie Wolvenplein.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de weigering door of namens de directeur om klager na interne overplaatsing een gebedskleedje te geven.
De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard en aan klager een tegemoetkoming van € 25,= toegekend op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager had zijn spullen vóór de overplaatsing ingepakt in plastic tassen, maar er is maar één plastic tas meegenomen en daar zat het gebedskleedje niet in.
Klager heeft een verzoekbriefje ingevuld voor het afdelingshoofd [...] en daarin om zijn gebedskleedje gevraagd en zijn jas. Nu wordt gezegd dat het afdelingshoofd met vakantie was en aan een project werkte, maar er hoort gewoon een vervanger aanwezig
te zijn.
Klager heeft vier à vijf verzoekbriefjes ingevuld. Hij heeft ook ander personeel, [...], aangesproken.
Vier weken later zag klager het afdelingshoofd op de afdeling lopen en heeft hij hem aangesproken, gevraagd waarom hij niet op zijn verzoekbriefjes had gereageerd. Hij antwoordde dat, als het goed was, klager al lang het gebedskleedje moest hebben en
dat het personeel het al geregeld had. Daarna liep hij weg.
Al bij al heeft het twee maanden geduurd voordat klager weer een gebedskleedje kreeg. Er was in die tijd geen imam aanwezig in de inrichting.
De tegemoetkoming van € 25,= is te gering, omdat klager al die tijd niet heeft kunnen bidden. Per gemist gebed dien je € 1,= te schenken aan arme mensen. Omdat er vijfmaal per dag gebeden wordt, moet klager € 5,= per dag betalen. Een tegemoetkoming van
€ 300,= is misschien te veel, maar klager wil wel graag dat de inrichting de helft daarvan betaalt.
Klager wordt over een week in vrijheid gesteld. Zodra hij vrij is, zal hij via de imam ervoor zorgen dat € 300,= wordt betaald aan arme mensen.
Klager heeft vanaf zijn vijfde de koranschool bezocht en heeft zijn geloof altijd zo uitgeoefend als het moet. Als hij niet betaalt, is hij bang voor het hiernamaals. Niet gesteld kan worden dat er sprake was van overmacht, waardoor klager niet zou
hoeven te betalen. Hij had immers recht op een gebedskleedje.
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Het afdelingshoofd was in de betreffende periode vier weken op vakantie. Zijn postvakje is geleegd door zijn plaatsvervanger. Er is geen enkel verzoekbriefje over een gebedskleedje in het postvak aangetroffen.
Klager had aan ieder personeelslid kunnen vragen om een gebedskleedje. Het is een elementaire voorziening die geleverd wordt door het personeel.
Navraag is gedaan bij de imam. Volgens de imam is de enige financiële verplichting, die de koran oplegt, de zogenaamde Zakat. Dit is een financiële bijdrage die tijdens de Ramadan door rijke mensen betaald dient te worden aan arme mensen.
In reactie hierop zegt klager niet te weten dat hij ieder personeelslid om een gebedskleedje had kunnen vragen. Hij kwam daar pas na twee maanden achter.
De Zakat bestaat inderdaad, maar dit is een andere financiële bijdrage. Klager begrijpt niet waarom de imam niet aanwezig is op de zitting.
3. De beoordeling
Door klager is gesteld dat hij vier- tot vijfmaal een verzoekbriefje heeft ingevuld en personeelsleden meermalen heeft verzocht om hem een gebedskleedje te verstrekken, maar dat dit hem geweigerd is gedurende een periode van ongeveer twee maanden.
Door de directeur is dit betwist en gesteld dat de verstrekking van een gebedskleedje een basisvoorziening is en dat klager aan ieder personeelslid om een gebedskleedje had kunnen vragen.
Gelet op de tegenover elkaar staande standpunten van klager en de directeur is onvoldoende vast komen staan dat klager op adequate wijze om een gebedskleedje heeft gevraagd en kan de directeur geen verwijt worden gemaakt dat klager enige tijd niet over
een gebedskleedje beschikte. Derhalve zal de beroepscommissie het beroep van de directeur gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog ongegrond verklaren. Uit het bovenstaande volgt dat klagers beroep ongegrond
zal worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart. het beroep van de directeur gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart. het beklag alsnog ongegrond.
Zij verklaart. het beroep van klager ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. dr. U. van de Pol, voorzitter, L. Diepenhorst MPA en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 20 mei 2010.
secretaris voorzitter