Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/0893/GV, 12 mei 2010, beroep
Uitspraakdatum:12-05-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/893/GV

betreft: [klager] datum: 12 mei 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. H.M.S. Cremers, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 24 maart 2010 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Op grond van de aangeleverde informatie is tot de conclusie gekomen dat een verlof voor klager maatschappelijk onaanvaardbaar is. Deze informatie is afkomstig van de inrichting, het Openbaar Ministerie (OM) en de reclassering. Waaruit deze informatie
inhoudelijk bestaat en wat nu uiteindelijk de doorslag heeft gegeven voor deze negatieve beslissing wordt op geen enkele wijze uitgelegd zodat er een motiveringsgebrek aan de beslissing kleeft. Klager is tijdens zijn detentie zelfs geschorst en is zich
komen melden bij de rechtbank op 11 juni 2009 waarna hij opnieuw in hechtenis is genomen, waarschijnlijk in verband met openstaande boetes. In deze schorsingsperiode heeft klager op vrijwillige basis een traject opgestart met de gemeente Eindhoven. Dit
traject hield in dat klager werkzaamheden voor de gemeente mocht verrichten, hetgeen klager dan ook met veel plezier deed. Ook gedurende klagers detentie heeft hij vrijwillig willen deelnemen aan een TR traject. Klager heeft hiervoor zijn handtekening
gezet in september 2009. Door de welhaast bureaucratische perikelen tussen de reclassering en de medewerkers van de afdeling maatschappelijke dienstverlening is hiervan helaas tot op heden weinig van de grond gekomen. Zo werd eerst in januari 2010 een
Risc bij klager afgenomen. Er zou aangegeven zijn dat klager aan een COVA-training zou moeten deelnemen. Omdat deze COVA-training in sommige inrichtingen kennelijk niet wordt afgenomen verzocht klager tevergeefs om overplaatsing naar andere
inrichtingen. Omdat dit kennelijk niet mogelijk was, deed klager tevergeefs ook een verzoek tot plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting. Klager heeft van een medewerker van het bureau selectie- en detentiebegeleiding (b.s.d.) het verzoek
gekregen
zijn verlof te gebruiken voor een nieuwe intake voor hulpverlening buiten de inrichting. Naderhand bleek weer dat deze intake onhaalbaar was zonder speciale begeleiding van de Dienst V&O. Klager voelde zich hierover in de steek gelaten en hij heeft dit
ook geventileerd in een gesprek met betrokkenen. Tegen de betreffende b.s.d.-medewerker heeft klager een klacht ingediend. Klager vermoedt dat deze uiteindelijke afwijzing van zijn verlof ook met al deze perikelen te maken heeft. Klager heeft vernomen
dat hij welkom was op zijn verlofadres en dat de politie geen advies heeft gegeven. Klagers urinecontroles zijn steeds negatief. Klager heeft gedurende zijn detentie slechts eenmaal rapport gehad in november 2009, na een woordenwisseling met een
medegedetineerde. Het enige negatieve punt dat klager wel verneemt is dat men hem als een zeurderig persoon ervaart. Naar de mening van klager mag dit toch echter geen beletsel zijn voor het toekennen van verlof. Klager wijt deze zeurderigheid aan het
feit dat er zoveel onduidelijkheden omtrent zijn persoon zijn en hij het gevoel heeft van het kastje naar de muur te worden gezonden. Hij voelt zich vaak erg gefrustreerd en tegengewerkt. Dat enige vorm van verlof – zoals de Officier van Justitie
aangeeft – zal leiden tot grote maatschappelijke onrust weerhield de Raadkamer er niet van om de voorlopige hechtenis van klager te schorsen. Klager ontkent op 20 mei 2009 een strafbaar feit inzake de Wegenverkeerswet te hebben gepleegd.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Gedragsmatig gaat het minder goed met klager. Na meerdere teleurstellingen (afwijzing overplaatsing naar een beperkt beveiligde inrichting, schuldsanering, afgewezen door CJIB, etc) lijkt klager de handdoek in de ring te gooien. Hij weet tot op heden
drugsvrij te blijven en was druk doende hard aan zichzelf te werken. De laatste tijd stelt hij zijn eigen belang voorop. Als hij zijn zin niet krijgt, c.q. kan doordrijven gaat hij splittend, dwingend en shoppend te werk om uiteindelijk toch zijn doel
te bereiken. Klager is hierop aangesproken en er zijn duidelijke afspraken gemaakt ten aanzien van zijn gedrag. Deze afspraken herroept klager echter eenzijdig. Daarnaast is klagers verblijf op de verslavingsbegeleidingsafdeling van de p.i. Vught
mislukt. De Officier van Justitie liet eerder weten negatief te adviseren met betrekking tot detentiefasering en verlofverlening. Hij baseert dat op de volgende gronden: slachtofferproblematiek, maatschappelijke onrust, recidivegevaar en het ontbreken
van een aanvaardbaar verlofadres. De politie Limburg Zuid laat weten dat het door klager opgegeven verlofadres in Maastricht een stabiel verlofadres is, maar dat er ook sprake is van de aanwezigheid van verdachte personen. Klager heeft tijdens zijn
schorsing, van 7 mei tot en met 11 juni 2009, een strafbaar feit gepleegd op 20 mei 2009, overtreding van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen. Een definitief adviesrapport TR ontbreekt. Verder bestaat er een gerede kans dat klager niet
naar Maastricht zal reizen, maar naar zijn thuisadres in Eindhoven/Nuenen. Dat zou niet wenselijk zijn vanwege mogelijke slachtofferconfrontatie (delict vond plaats in Eindhoven) en maatschappelijke onrust. De inrichting heeft negatief geadviseerd ten
aanzien van verlofverlening. Gelet op het voorgaande is er onvoldoende vertrouwen in een goed verloop van het verlof.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis Grave heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De Officier van Justitie bij het arrondissementsparket Den Bosch heeft aangegeven bezwaar te hebben tegen verlofverlening. Klager is in eerste aanleg veroordeeld terzake van ernstige misdrijven. Enige vorm van verlof zal thans, relatief kort na het
vonnis van de rechtbank, leiden tot grote maatschappelijke onrust. Daarnaast bestaat ook nog het risico van een ongewenste confrontatie met het slachtoffer en dit is hoogst ongewenst gelet op de datum van het vonnis. Daarnaast acht de Officier van
Justitie het gevaar voor plegen van strafbare feiten door klager ook reëel gelet op diens justitiële documentatie. Klager is bovendien na het genoemde vonnis weer veroordeeld tot een gevangenisstraf. Verder ontbreekt er een aanvaardbaar verlofadres.
De politie Limburg Zuid heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, maar heeft daarbij wel aangegeven dat zich op het opgegeven verlofadres verdachte personen bevinden.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van drie jaar met aftrek, wegens poging tot diefstal, autodiefstal, mishandeling, vernieling en diefstal uit een woning met bedreiging met geweld. Aansluitend dient hij 4 dagen gijzeling op grond van de Wet
administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften te ondergaan en een gevangenisstraf van drie maanden. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 9 maart 2011.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

Voorop dient te worden gesteld dat bij de beoordeling van verzoeken om algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen het individuele belang van de aanvrager van dat verlof en de algemene belangen van (onder meer) orde, rust en
veiligheid in de samenleving. Gevaar voor confrontatie met het slachtoffer van een delict is een van die (in de wet vastgelegde) algemene belangen. Indien een verlofaanvraag wordt afgewezen op grond van dat gevaar, is het – in het kader van een
zorgvuldige belangenafweging – van belang dat dit gevaar nader feitelijk wordt onderbouwd. Zo zal de omstandigheid dat het slachtoffer en de aanvrager van het verlof in dezelfde woonplaats wonen, de afstand tussen het verlofadres en de verblijfplaats
van het slachtoffer, de omvang van die woonplaats en feitelijke pleegplaats van het delict daarbij een rol spelen. Nu een dergelijke onderbouwing ontbreekt in het advies van de Officier van Justitie, is onvoldoende aannemelijk geworden dat dit – op
zich
ongewenste – confrontatiegevaar niet kan worden ondervangen door het, in het kader van – bijvoorbeeld – een bijzondere voorwaarde, het opleggen van een contactverbod voor klager met het slachtoffer. Ook het door de Officier van Justitie gestelde met
betrekking tot het verlofadres is niet feitelijk onderbouwd. Klager is tijdens zijn huidige detentie geschorst geweest en heeft zich weer gemeld. Het door klager tijdens zijn schorsing gepleegde delict betreft een overtreding van de Wet
aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen. Dat is geen reden om klagers verlof af te wijzen. Wel blijkt uit het advies van de Officier van Justitie dat er een reële kans bestaat op recidive, waarbij klagers zeer omvangrijke strafblad (waaronder de
oplegging van de maatregel ISD) en twee recente veroordelingen van respectievelijk drie jaar en drie maanden gevangenisstraf in aanmerking genomen zijn. De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheid een contra-indicatie vormt voor
verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigt. Derhalve kan de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 4 onder b van
de
Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van bc. L. van Alff, secretaris, op 12 mei 2010

secretaris voorzitter

Naar boven