Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/0120/GA, 3 mei 2010, beroep
Uitspraakdatum:03-05-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/120/GA

betreft: [klager] datum: 3 mei 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 13 januari 2010 van de beklagcommissie bij de locaties Esserheem en Norgerhaven van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Veenhuizen,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 7 april 2010, gehouden in de locatie De Berg van de p.i. Arnhem, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.F. de Ruijter de Wildt, en [...], unit-directeur bij de p.i. Veenhuizen.

Klager heeft na de zitting nog een aantal stukken toegezonden aan de secretaris van de beroepscommissie. Op deze stukken zal de beroepscommissie geen acht slaan, nu deze stukken geen onderwerp zijn geweest van debat en de directeur niet in de
gelegenheid is geweest, voor hij de stukken al mocht hebben ontvangen van klager, om op de inhoud van die stukken te reageren.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de wijze waarop halal voedsel wordt bereid, niet op de juiste wijze, en het feit dat er geen andere producten dan halal vlees in de inrichtingswinkel verkrijgbaar zijn.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De wijze waarop halal maaltijden in de inrichting worden bereid is niet juist. Het gaat immers niet alleen om het vlees dat bereid wordt, maar ook de
ingrediënten die in andere producten verwerkt worden, zoals gelatine. Daarvan staat niet vast van welk dier het afkomstig is. Klager verzoekt contact op te nemen met de imam, zodat hij deze kwestie kan beoordelen. Verder zijn er, behalve vlees, geen
halal producten in de inrichtingswinkel verkrijgbaar. 30 % van de gedetineerden in de p.i. Veenhuizen is moslim. Daar kan en moet de inrichting rekening mee houden.
Bovendien zijn er genoeg instituten die keurmerken kunnen afgeven.
Klagers raadsman heeft hieraan nog toegevoegd dat de directeur ingevolge artikel 44, eerste lid, Pbw verantwoordelijk is voor de voeding van gedetineerden en ingevolge het derde lid bij de verstrekking zoveel mogelijk rekening dient te houden met
godsdienst of levensovertuiging van de gedetineerde. De vraag naar en het aanbod van halal voedsel is de laatste jaren gestegen. Desondanks is de verstrekking van halal voedsel in de p.i. Veenhuizen niet goed geregeld en voelt klager zich achtergesteld
bij gedetineerden behorende tot andere geloven. Moslims krijgen hun maaltijden niet verpakt, maar in open pannen aangereikt. Elke garantie dat de maaltijden op de voorgeschreven wijze zijn bereid, ontbreekt. Alleen het vlees, met uitzondering van
gehaktballen, is halal gecertificeerd. In de keuken zou een aparte bereidingslijn gecreëerd moeten worden zodat uitgesloten is dat voedsel op de een of andere manier in aanraking komt met bijvoorbeeld varkensvlees, zoals bij gebruik van hetzelfde
frituurvet. Het is niet juist dat de imam alle producten heeft gecontroleerd en goedgekeurd.
Daarnaast is het assortiment van de inrichtingswinkel te beperkt. Voor gedetineerden in de p.i. Veenhuizen bestaat geen mogelijkheid een aparte bestellijst voor moslims in te leveren.
De eigenaar van de winkel werkt niet mee om het aanbod van de winkel beter af te stemmen op de vraag van met name de islamitische gedetineerden.

De unit-directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Het oorspronkelijke beklag was enkel gericht tegen de wijze van bereiding van de maaltijden, niet tegen het assortiment halal producten in de winkel. Wat de wijze van bereiding betreft is dit iets dat geldt voor alle gedetineerden, zodat klager
niet-ontvankelijk in zijn beklag verklaard had moeten worden.
De imam heeft, zoals eerder is afgesproken, in december 2009 de keuken bezocht. Hij heeft de door de keuken bereide halal maaltijden akkoord bevonden. Halal voeding is niet altijd gecertificeerd, in het geval van de p.i. Veenhuizen is het beperkt tot
de
bereiding van de warme halal maaltijden. Deze worden op de juiste wijze bereid, nu de imam heeft aangegeven dat de wijze van bereiding akkoord is. De unit-directeur geeft desgevraagd aan niet te weten of er vanuit de keuken bijvoorbeeld halal kaas
verstrekt wordt.
Wat het assortiment van de winkel betreft merkt de unit-directeur op dat de gedeco twee maal per jaar bij de eigenaar kan aangeven welke wijziging ze in het assortiment zouden willen zien.

3. De beoordeling
Uit de beslissing van de beklagcommissie blijkt dat klager ter zitting zijn beklag over het verstrekt krijgen van halal maaltijden heeft uitgebreid met de klacht dat het in het assortiment van de buitenwinkel te weinig halal producten zitten.

De vraag of klager in zijn beklag tegen de wijze van bereiding en verstrekking van halal maaltijden ontvangen had mogen worden, beantwoordt de beroepscommissie bevestigend. Dit beklag ziet op de uitvoering ten opzichte van klager van de zorgplicht van
de directeur als bedoeld in artikel 44 leden 1 en 3 Pbw, namelijk op het punt van de zorg voor de voeding van gedetineerden (meer in het bijzonder in dit geval de verstrekking in verband met de godsdienst van klager van halal maaltijden) en klager, die
belijdend moslim is, is daarom ontvankelijk in zijn beklag.

In artikel 44, derde lid, van de Pbw, is bepaald dat de directeur er zorg voor draagt dat bij de verstrekking van voeding zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de godsdienst of levensovertuiging van de gedetineerden. Uit de stukken en het
verhandelde ter zitting leidt de beroepscommissie af dat de directeur aan deze zorgplicht heeft voldaan. Immers, er worden halal maaltijden verstrekt en de door de directeur ter controle van de bereidingswijze van de maaltijden geraadpleegde imam
heeft,
zo neemt de beroepscommissie op grond van de onweersproken mededelingen van de directeur ter zitting van de beroepscommissie aan, geoordeeld dat deze maaltijden op de juiste wijze worden bereid. Door en namens klager is onvoldoende aannemelijk gemaakt
dat de imam de afgesproken controle van de wijze van bereiding niet zou hebben uitgevoerd. Dat de warme maaltijden niet speciaal zijn ingepakt en voorzien zijn van een certificaat “halal” betekent nog niet dat, in weerwil van hetgeen de imam heeft
vastgesteld, de warme maaltijden niet halal bereid zouden zijn. Het enkele feit dat het mogelijk ten aanzien van Joodse gedetineerden wel voorkomt dat zij op die wijze verpakte warme maaltijden krijgen verstrekt en gedetineerden die het Moslimgeloof
aanhangen niet is in deze niet relevant.

Opgemerkt wordt wel dat hierbij klaarblijkelijk alleen is gekeken naar de wijze van bereiden van warme maaltijden. De unit-directeur heeft aangegeven uit te zullen zoeken hoe het zit met de halal verstrekking van overig voedsel (zoals broodbeleg), welk
onderzoek ter vermijding van misverstanden en het laten voortbestaan van onduidelijkheid naar het oordeel van de beroepscommissie ook aanbeveling verdient. Het staat naar het oordeel van de beroepscommissie op dit moment echter niet vast dat met de
verstrekking van die overige maaltijden in dit opzicht iets mis zou zijn, zodat het beroep ook op dit punt ongegrond wordt geoordeeld.

Op grond van artikel 60, eerste lid, Pbw kan een gedetineerde bij de beklagcommissie beklag doen over een hem betreffende door of namens de directeur genomen beslissing. Niet blijkt dat sprake is van een klager individueel treffende beslissing genomen
door of namens de directeur. Klager heeft immers niet geklaagd tegen een weigering van de directeur om halalproducten via de buitenwinkel te mogen aanschaffen, maar heeft slechts het volgens hem beperkte assortiment van die buitenwinkel (welk
assortiment in beginsel door de beheerder van die winkel zelf wordt vastgesteld) aan de orde willen stellen. De beklagcommissie had klager dan ook, bij het ontbreken van een beklagwaardige beslissing, niet-ontvankelijk moeten verklaren ten aanzien van
dit onderdeel van zijn beklag.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van de verstrekking van halal maaltijden ongegrond en bevestigt dienaangaande de uitspraak van de beklagcommissie.

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover dit het assortiment van de winkel betreft en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.I.M.W. Bartelds, voorzitter, dr. M. Kooyman en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 3 mei 2010.

secretaris voorzitter

Naar boven