Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/0273/GA, 20 april 2010, beroep
Uitspraakdatum:20-04-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/273/GA

betreft: [klager] datum: 20 april 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. I.M. van den Heuvel, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 22 januari 2010 van de alleensprekende beklagrechter bij het huis van bewaring (h.v.b.) Sittard,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 26 maart 2010, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. I.M. van den Heuvel, en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de locatie
Sittard.
De directeur heeft na de zitting nadere inlichtingen aan de beroepscommissie gezonden. Die nadere inlichtingen zijn ter kennisneming aan klager en zijn raadsman gezonden.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft het niet (tijdig) doorzenden door de inrichting van een rechtsmiddel tegen het bevel tot inbewaringstelling dan wel een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis, aan de griffie van de Rechtbank te Breda.

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klagers raadsman heeft het woord gevoerd overeenkomstig een door hem overgelegde pleitnota. Daarbij heeft de raadsman, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd. Klager is op 18 december 2009 nadat hij in bewaring was gesteld, ingesloten in de
locatie Sittard. Hij heeft direct bij de administratie gemeld dat hij op wilde komen tegen dat bevel tot bewaring. Het is mogelijk dat een en ander op 21 december 2009 heeft plaatsgevonden. Door de bevolkingsadministratie kan op 28 december 2009 geen
spreekbriefje van klager zijn ontvangen. Klager heeft nooit een dergelijk briefje ingevuld. Hij heeft het dus ook nooit gehad over het intrekken van een beroep. Voor klager staat feitelijk vast dat de directeur geen gevolg heeft gegeven aan het verzoek
tot indienen van een rechtsmiddel. Dat rechtvaardigt de conclusie dat de directeur in gebreke is gebleven. Nu de vrijheidsbeneming een zeer zware inbreuk is op de integriteit van de persoon, mag deze slechts worden toegepast als strikt de hand wordt
gehouden aan de betreffende regelgeving. Uiteindelijk heeft klagers raadsman, die klager ook bijstaat in de strafzaak, een brief gezonden aan de voorzitter van de raadkamer. Daar diende op 30 december 2009 de vordering van de officier van justitie voor
klagers gevangenhouding. Dat was ook de eerstmogelijke datum voor behandeling van een eventueel schorsingsverzoek. Uit contact met de rechtbank bleek dat men niet op de hoogte was van een schorsingsverzoek van klager. Klager vindt het vreemd dat er
geen
bewijs is van de stelling van de directeur dat de fax aan de Rechtbank Breda zou zijn verzonden. In Breda wist men de raadsman te vertellen dat daar niets over of van klager was ontvangen. Klagers voorlopige hechtenis is op 30 december 2010 door de
raadkamer voor onbepaalde tijd geschorst.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De directeur kan zich niet verenigen met hetgeen door en namens klager wordt gesteld. Op 21 december 2009 is het verzoek van klager tot het aantekenen van hoger beroep, gefaxt naar de rechtbank Breda. In de inrichting worden de faxjournalen niet
bewaard. Daarom kan de directeur niet bewijzen dat dit formulier toen gefaxt is. Hij gaat daar wel vanuit omdat het een standaardprocedure betreft. Nadien heeft de bevolkingsadministratie een spreekbriefje van klager ontvangen en is er kennelijk
gesproken over het intrekken van het rechtsmiddel. De directeur weet niet hoe het mogelijk is dat er sprake is geweest van een spreekbriefje, anders dan dat klager dit zelf moet hebben ingevuld. De directeur zal het register als bedoeld in artikel 451a
van het Wetboek van Strafvordering (Sv)alsnog raadplegen en aan de beroepscommissie zijn bevindingen melden.

3. De beoordeling
Aan de orde is de vraag of een verzoek van klager tot het indienen van een rechtsmiddel tegen zijn inbewaringstelling dan wel een verzoek om schorsing van de voorlopige hechtenis, tijdig door de inrichting is gezonden aan de griffie van de Rechtbank te
Breda. De directeur heeft bij schrijven van 29 maart 2010 gemeld dat in het register als bedoeld in artikel 451a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, van klager een rechtsmiddel is ingeschreven. Dat rechtsmiddel is, blijkens de vermelding
op
het in kopie bijgevoegde betreffende registerblad, doorgezonden aan de griffier van de Rechtbank te Breda. De directeur heeft aangegeven dat de betreffende schriftelijke verklaring van klager op 21 december 2009 per fax aan de betreffende griffie is
verzonden en eveneens per reguliere post. Naar het oordeel van de beroepscommissie is daarmee voldoende aannemelijk geworden dat de directeur de mededeling van klager, houdende zijn verklaring dat hij een rechtsmiddel wenst in te dienen ten aanzien van
zijn voorlopige hechtenis op 21 december 2009 heeft verzonden.
Nu het beklag niet is gericht tegen een beslissing van de directeur heeft de beklagrechter klager op goede gronden niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag. De omstandigheid dat die mededeling (kennelijk) niet door de griffier van die rechtbank is
ontvangen, doet daaraan niet af. Ook de omstandigheid dat klager kennelijk op 28 december 2009 met een medewerker van de inrichting heeft gesproken over het indienen (en het al dan niet intrekken) van dat rechtsmiddel, maakt het oordeel van de
beroepscommissie niet anders. Overigens verdient opmerking dat het schorsingsverzoek op de – zo komt naar voren uit de verklaring van klagers raadsman – eerstmogelijke behandeldatum van de raadkamer is behandeld en dat klagers voorlopige hechtenis
toen
is geschorst. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan daarom niet leiden tot een ander oordeel dan dat van de beklagrechter. Het beroep zal ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagrechter zal worden bevestigd.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. J.P. Balkema, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 20 april 2010.

secretaris voorzitter

Naar boven