Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 09/3578/GA, 27 april 2010, beroep
Uitspraakdatum:27-04-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 09/3578/GA

betreft: [klager] datum: 27 april 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 11 december 2009 van de beklagcommissie bij de locaties Esserheem en Norgerhaven van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Veenhuizen,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 7 april 2010, gehouden in de locatie De Berg van de p.i. Arnhem, is de heer [...], unit-directeur bij de p.i. Veenhuizen, gehoord.
Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het zoekraken van klagers identiteitsbewijs.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt schriftelijk toegelicht.
Een medewerkster van de locatie Schutterswei van de p.i. Heerhugowaard Alkmaar heeft aangegeven dat het identiteitsbewijs daar in beheer is geweest. Vanuit de locatie Schutterswei is klager overgeplaatst naar de p.i. Veenhuizen. Daar bleek op zijn
ontslagdatum dat zijn identiteitsbewijs niet meer in die inrichting was.

De unit-directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager had bij binnenkomst geen identiteitsbewijs bij zich, het zat ook niet bij zijn spullen. Op de invoerlijsten staat vermeld wat er
allemaal bij de spullen heeft gezeten.

Naar aanleiding van een na de zitting gedaan verzoek om toezending van de betreffende invoerlijsten is namens de unit-directeur bericht dat nader onderzoek heeft uitgewezen dat er bij binnenkomst wel een identiteitskaart van klager bij zijn spullen
zat.
Voorts heeft de directeur aangegeven over te gaan tot vergoeding van de door klager in zijn beklag genoemde kosten van in totaal € 90,= voor de aanschaf van een nieuwe identiteitskaart, de kosten voor het maken van nieuwe pasfoto’s en het voldoen van
de
extra administratiekosten die bij vermissing in rekening worden gebracht.

3. De beoordeling
Nu de unit-directeur heeft aangegeven dat uit nader onderzoek is gebleken dat klagers identiteitskaart bij binnenkomst wel bij zijn spullen heeft gezeten, terwijl niet is gebleken dat de identiteitskaart door klagers toedoen is zoekgeraakt, moet de
inrichting verantwoordelijk worden gehouden voor de vermissing van de identiteitskaart van klager en voor de daaruit ontstane schade en zal het beroep gegrond worden verklaard.

Wat betreft de tegemoetkoming wordt het volgende overwogen.
Uitgangspunt is dat de tegemoetkoming bedoeld is voor door een klager ondervonden ongemak en dat voor de vergoeding van geleden schade andere wegen openstaan, zoals een verzoek aan de directeur om de schade te vergoeden dan wel een civiele vordering.
Indien bij gegrond verklaarde klachten over vermissing en/of beschadiging van voorwerpen die aan een gedetineerde toebehoren de hoogte van de schade op eenvoudige wijze vastgesteld kan worden, ligt het echter voor de hand om – op verzoek van klager –,
de schade mee te wegen bij de vaststelling van de hoogte van de tegemoetkoming. Daarbij dient te worden opgemerkt dat indien de beroepscommissie een verzoek om schadevergoeding in het kader van de tegemoetkoming geheel of gedeeltelijk honoreert bij de
vaststelling van de tegemoetkoming, klager (op zijn minst gedeeltelijk) het recht verspeelt om een schadevergoedingsverzoek aan de directeur te doen.

In het onderhavige geval betreft het beklag de vermissing van klagers identiteitskaart. Klager heeft aangegeven wat de kosten zijn voor aanschaf van een nieuwe identiteitskaart. Het door klager aangegeven totale bedrag is € 90,=.
De beroepscommissie ziet aanleiding om de schade mee te wegen bij de vaststelling van de tegemoetkoming. De tegemoetkoming zal worden vastgesteld op een bedrag van € 90,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.

Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 90,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.I.M.W. Bartelds, voorzitter, dr. M. Kooyman en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 27 april 2010.

secretaris voorzitter

Naar boven