Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/1001/GV, 23 april 2010, beroep
Uitspraakdatum:23-04-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/1001/GV

betreft: [klager] datum: 23 april 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. K.G.L. Bovens, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 2 april 2010 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Het verzoek om strafonderbreking is afgewezen vanwege de ernst van de door klager gepleegde feiten in relatie tot slachtofferproblematiek en het grote strafrestant. De voornoemde gronden kunnen de beslissing tot afwijzing van het verzoek tot
strafonderbreking niet dragen. Het enkele feit dat klager is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar, waardoor het strafrestant nog ruim drie jaar bedraagt, mag niet in de weg staan aan het verlenen van strafonderbreking. De omvang van het
strafrestant vormt immers geen contra-indicatie als bedoeld in artikel 4 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling). Genoemd artikel geeft een limitatieve opsomming van de gronden op basis waarvan een verzoek tot
strafonderbreking geweigerd kan worden. Alle gronden omvatten concrete situaties waardoor het maatschappelijke belang van een ongestoorde tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in het gedrang kan komen. Geen van deze gronden worden ten grondslag
gelegd aan de bestreden beslissing. Aan de bestreden beslissing kleeft ook een motiveringsgebrek. Volgens het bureau selectie- en detentiebegeleiding van het huis van bewaring (h.v.b.) Roermond heeft het Openbaar Ministerie (OM) negatief geadviseerd
over het verzoek tot strafonderbreking wegens de ernst van de feiten in relatie tot slachtofferproblematiek en het grote strafrestant. Blijkens de bestreden beslissing is deze beslissing alleen gebaseerd op het standpunt van het OM. Iedere nadere
onderbouwing ontbreekt. Vanuit de inrichting is aangegeven dat er enkel vanwege de bezwaren van het OM negatief is geadviseerd. Noch het detentieverloop, noch het gedrag van klager geeft aanleiding tot een dergelijk standpunt. Klager meent dat zijn
persoonlijke belang bij het verlenen van strafonderbreking dient te prevaleren boven het belang van de samenleving bij een ongestoorde tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf. Klager heeft aangetoond dat er sprake is van bijzondere omstandigheden in
de
persoonlijke sfeer als bedoeld in artikel 36 jo artikel 34 van de Regeling, namelijk klagers levenspartner staat op het punt te gaan bevallen. Zij is uitgerekend op 10 mei 2010. De kans is evenwel reëel dat de baby eerder via een keizersnee ter wereld
zal worden gebracht vanwege de ongunstige ligging van de baby. De persoonlijke aanwezigheid van klager bij de bevalling is noodzakelijk, niet alleen voor klager maar ook voor zijn partner.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klagers verzoek om strafonderbreking is afgewezen vanwege de door klager gepleegde delicten in relatie tot de slachtofferproblematiek en het grote strafrestant. Eén en ander is een contra-indicatie voor het verlenen van verlof. Wanneer er geen
complicaties zijn, kan klager zijn vrouw en kindje op het bezoekuur ontvangen. Klager is veroordeeld tot een gevangenisstraf vanwege geweldsdelicten in combinatie met overtreding van de Opiumwet, hetgeen heeft geleid tot een forse gevangenisstraf
waarbij het strafrestant lang is. Op dit moment dient het maatschappelijke belang te prevaleren boven klagers belang ook al gaat het om de geboorte van zijn kind. Bovendien heeft de directeur geen adres geverifieerd waar klager kan verblijven. Klager
vraagt strafonderbreking aan en zal dus ergens moeten overnachten. Ook heeft het OM een negatief advies gegeven.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van het h.v.b. Roermond heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De advocaat-generaal bij het arrondissementsparket Den Bosch heeft aangegeven bezwaar te hebben tegen verlofverlening vanwege de ernstige feiten die klager heeft gepleegd en de gevangenisstraf van zes jaar die hij opgelegd heeft gekregen.
Ter ondersteuning van het verzoek zijn een brief van de partner, akte van erkenning van het kind van de Gemeente Roermond en een overzicht van de Verloskundige Groepspraktijk Helmond met betrekking tot de zwangerschap van klagers partner bijgevoegd.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van zes jaar met aftrek, wegens afpersing, diefstal met geweldpleging en overtreding van de Opiumwet. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 11 oktober 2013.

Krachtens artikel 34 van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. In artikel 36 van de Regeling
zijn deze bijzondere omstandigheden nader uitgewerkt. Zo kan strafonderbreking ingevolge dit artikel worden verleend voor het bijwonen van de bevalling van de levenspartner van de gedetineerde.

De beroepscommissie overweegt dat, gelet op de aard en de ernst van de delicten waarvoor klager is veroordeeld en het strafrestant, het maatschappelijk belang bij het ononderbroken voortduren van de detentie dient te prevaleren. Dit temeer omdat
vanwege
de reden voor strafonderbreking van verlof onder begeleiding of bewaking geen sprake kan zijn. Gezien het vorenstaande is de afwijzing door de Minister van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting niet in strijd met de wet en kan
deze, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van bc. L. van Alff, secretaris, op 23 april 2010

secretaris voorzitter

Naar boven