Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/0229/GB, 2 april 2010, beroep
Uitspraakdatum:02-04-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 10/229/GB

Betreft: [klager] datum: 2 april 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. D.I.A. Schröder, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 25 januari 2010 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem over te plaatsen naar de locatie Norgerhaven te Veenhuizen ongegrond verklaard.

2. De feiten
Klager is sedert 27 mei 2009 gedetineerd. Hij verbleef op een afdeling zonder regimair verlof als bedoeld in artikel 20, tweede lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting van de beperkt beveiligde inrichting van de locatie Westlinge te
Heerhugowaard. Op 4 december 2009 is hij overgeplaatst naar de locatie Norgerhaven te Veenhuizen, waar een regime van algehele gemeenschap geldt.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager stelt dat hij ten onrechte is geselecteerd voor de penitentiaire inrichting (p.i.) Veenhuizen. De ongewenstverklaring is uitsluitend gebaseerd op de strafzaak waarvoor hij thans in detentie verblijft. Klager is nooit veroordeeld voor een ander
strafbaar feit waarbij een ongewenstverklaring aan de orde zou zijn. Deze strafzaak loopt nog in hoger beroep. De zaak is derhalve nog niet onherroepelijk. Het is dus goed mogelijk dat de ongewenstverklaring alsnog wordt opgeheven. Met het oog daarop
heeft klager geen enkel belang bij plaatsing in de p.i. Veenhuizen. De selectiefunctionaris gaat hier ten onrechte aan voorbij.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Op 3 december 2009 is een beslissing genomen op een verzoek tot uitplaatsing op grond van de afgegeven ongewenstverklaring ingevolge artikel 67 van de Vreemdelingenwet door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). De uitplaatsing blijft van kracht
tot het moment dat deze wordt opgeheven. Op grond van de afgegeven ongewenstverklaring is besloten klager op grond van artikel 20b, tweede lid aanhef en onder b, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de
Regeling) onder te brengen in een daarvoor speciaal aangewezen inrichting, namelijk de gevangenis Veenhuizen. Het te ondergane strafrestant is aanleiding geweest voor een selectie voor de p.i. Veenhuizen.

4. De beoordeling
4.1. De locaties Esserheem en Norgerhaven te Veenhuizen zijn aangewezen als inrichting voor mannen met een regime van algehele gemeenschap en een normaal beveiligingsniveau. Dit is tevens een inrichting voor strafrechtelijk gedetineerde
vreemdelingen, als bedoeld in art. 20b, tweede lid aanhef en onder b, van de Regeling.

4.2. Klager voldoet, nu hij in eerste aanleg tot een vrijheidsstraf is veroordeeld, aan de vereisten voor plaatsing in een voorziening voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen.

4.3. Namens klager wordt aangegeven dat zijn zaak nog niet onherroepelijk is en dat klager geen belang heeft bij plaatsing in de locaties Esserheem en Norgerhaven te Veenhuizen. Klager is in eerste aanleg veroordeeld en tot ongewenst vreemdeling
verklaard. In beroep is niet aangegeven waarom die ongewenstverklaring thans niet vast zou staan. Bovendien heeft hij een strafrestant van meer dan vier maanden. Voor dergelijke gedetineerden zijn de locaties Esserheem en Norgerhaven te Veenhuizen
bestemd.
Bij aanwezigheid van bijzondere omstandigheden kan op voornoemd plaatsingsbeleid een uitzondering worden gemaakt. Dergelijke omstandigheden zijn niet aangevoerd. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan
bij afweging van alle in aanmerking komende belangen niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Kersten, secretaris, op 2 april 2010

secretaris voorzitter

Naar boven