Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 09/3262/TB, 12 april 2010, beroep
Uitspraakdatum:12-04-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 09/3262/TB

betreft: [klager] datum: 12 april 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. G. J. Gerrits, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 17 november 2009 van de Staatssecretaris van Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager, alsmede zijn raadsman mr. G.J. Gerrits om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft beslist klager over te plaatsen naar het FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen (hierna: Van Mesdag).

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. De Staatssecretaris heeft op 19 oktober 2009 beslist klager te plaatsen in het FPC 2landen te Utrecht. Deze plaatsing
is op 30 oktober 2009 gerealiseerd. Op 17 november 2009 heeft de Staatssecretaris beslist klager over te plaatsen naar de Van Mesdag. Klager is op 19 november 2009 aldaar geplaatst.

3. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Medio november 2009 werd klager plotseling te verstaan gegeven dat hij zou worden overgeplaatst naar de Van Mesdag. Dit is gebaseerd op de inhoud van een verzoek tot overplaatsing van 3 november 2009 van het FPC 2landen. In dit verzoek is aangegeven
dat
er drie medewerkers zijn van FPC 2landen die klager persoonlijk kennen vanuit hun woonplaats Tiel en dat het niet wenselijk is voor zowel de medewerkers als klager om deze situatie voort te laten bestaan. Vooropgesteld dient te worden dat klager, in
weerwil van hetgeen het bestreden besluit vermeldt, niet is gehoord zoals bedoeld in artikel 53, tweede lid, Bvt. In de artikelen 11, tweede en derde lid, en 20 Bvt is een dergelijke overplaatsing nader geregeld.
In het verzoek wordt niet vermeld welke medewerkers het betreft en in hoeverre zij klager menen te kennen. Evenmin wordt vermeld in hoeverre de betreffende medewerkers direct, dan wel indirect, betrokken zouden worden bij klagers behandeling.
Dergelijke
omstandigheden zijn wel van belang om te kunnen oordelen of de ‘omstandigheden’ een overplaatsing ‘wenselijk’ maken. Het belang van de medewerkers zal moeten worden afgezet tegen het belang van klager om te kunnen worden verpleegd in een omgeving waar
hij zijn sociale contacten kan onderhouden. Nu niet is gebleken dat een dergelijke belangenafweging heeft plaatsgevonden acht klager de bestreden beslissing onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd.
Klager wil graag benadrukken dat het contact met zijn ouders en overige familieleden de afgelopen tijd sterk is verbeterd. Juist om die reden heeft klager ervoor gekozen om het door hem ingestelde hoger beroep tegen het vonnis van 22 juli 2008 in te
trekken. Klager heeft er een groot belang bij om te worden verpleegd in een omgeving waar hij zijn sociale contacten op een adequate wijze kan onderhouden. De reisafstand tussen Tiel en Groningen (215 km) is daar, mede gezien de fysieke beperkingen van
zijn familieleden, simpelweg te groot voor. Niet is gebleken dat dit belang is betrokken bij klagers overplaatsing naar de Van Mesdag.
Voorts heeft de overplaatsing tot gevolg gehad dat zijn behandeling niet onmiddellijk heeft kunnen aanvangen.

Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep het volgende standpunt ingenomen.
Uit het verzoek tot overplaatsing van FPC 2landen van 3 november 2009 blijkt dat bij klagers opname in die tbs-inrichting werd geconstateerd dat drie medewerkers klager persoonlijk kennen vanuit hun woonplaats Tiel. De inrichting acht het niet
wenselijk
voor zowel de medewerkers als de patiënt om deze situatie te laten voortbestaan. In dit licht bezien acht de Staatssecretaris de overplaatsing gerechtvaardigd.
Tussen het moment van klagers opname in FPC 2landen en zijn opname in de Van Mesdag liggen slechts 19 dagen. Van een significante vertraging in klagers behandeling is geen sprake.
Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie weegt het belang van een spoedige aanvang van de behandeling zwaarder dan het belang om geplaatst te worden in een bepaalde regio. Daarbij komt dat klager nog in de aanloopfase van zijn behandeling
zit en plaatsing in de regio Tiel mogelijk zelfs contrageïndiceerd is gelet op de conflicten met zijn ouders, zoals verwoord in de pro justitiarapportages.
Klager is op 17 november 2009 gehoord. In het hoorformulier zijn klagers opmerkingen tegen de overplaatsing opgenomen.

4. De beoordeling
Bij de overplaatsing van ter beschikking gestelden dient de Staatssecretaris, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in haar overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de ter beschikking gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Uitgangspunt van het op grond van het IBO II-rapport door de Staatssecretaris geformuleerde beleid is dat alle tbs-inrichtingen geoutilleerd zijn voor iedere ter beschikking gestelde, met uitzondering van een aantal speciale categorieën, te weten
vrouwen, zwakbegaafden en extreem beheers- en vluchtgevaarlijke ter beschikking gestelden. Daarnaast wordt onderscheiden naar de primaire psychopathologie: psychotische stoornis of persoonlijkheidsstoornis.

De Staatssecretaris heeft de beslissing tot overplaatsing van klager genomen op basis van het verzoek van het hoofd van het FPC 2landen met inachtneming van klagers geslacht, zijn intelligentie, de ten aanzien van hem gestelde diagnose en gegevens
omtrent het al dan niet bestaan van een beheers/vluchtrisico, alsmede de bestaande wachtlijsten.

Klager heeft geen zwaarwegende argumenten aangevoerd die zouden kunnen of moeten leiden tot het oordeel dat de Staatssecretaris in redelijkheid niet tot de bestreden overplaatsingsbeslissing heeft mogen komen.
Klager is op 30 oktober 2009 in het FPC 2landen geplaatst en op 3 november 2009 is om overplaatsing verzocht vanwege het feit dat drie medewerkers klager persoonlijk kennen vanuit hun woonplaats Tiel. De beroepscommissie acht dit een redelijk argument
om tot de conclusie te komen dat voortzetting van klagers verblijf in die inrichting niet wenselijk is. Daaraan doet niet af dat de inrichting geen nadere informatie over de bedoelde medewerkers heeft gegeven.
Klager is op 19 november 2009 in de Van Mesdag geplaatst en er is nauwelijks sprake van een vertraging in klagers behandeling.

Hetgeen klager heeft aangevoerd omtrent de bezoekmogelijkheden kan evenmin tot een ander oordeel leiden. De beroepscommissie stelt vast dat (momenteel) het merendeel van de tbs-inrichtingen in het noorden en oosten van het land zijn gesitueerd. In dit
geval was het van belang dat klager zo snel mogelijk zou worden overgeplaatst opdat zijn behandeling zo spoedig mogelijk kon aanvangen.
De beroepscommissie is voorts niet gebleken van een, uit het oogpunt van het belang van klagers behandeling, zodanig sterke wenselijkheid van plaatsing van klager in een bepaalde regio ten behoeve van bezoekmogelijkheden, dat dit dient te prevaleren
boven het belang van een overplaatsing op korte termijn naar de Van Mesdag. Het is aan de inrichting te bepalen in hoeverre het in het kader van klagers behandeling van belang zal zijn dat zijn familieleden daarbij worden betrokken.
Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen kan de beslissing klager over te plaatsen naar de Van Mesdag, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en omstandigheden, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal
derhalve ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. drs. F.A.M. Bakker, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 12 april 2010

secretaris voorzitter

Naar boven