Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/0581/GV, 9 april 2010, beroep
Uitspraakdatum:09-04-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/581/GV

betreft: [klager] datum: 9 april 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A. Vonken, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 23 februari 2010 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klagers medische toestand is slecht. Hij lijdt aan een ernstige vorm van suikerziekte. Nog onlangs is bij verzoeker, naar aanleiding van volgens klager niet adequaat medisch optreden in de
inrichting, een teen afgezet. Klager is van mening dat deze omstandigheid had moeten worden meegewogen. Dit heeft immers een aanzienlijke psychische wissel getrokken op klager. Daarnaast heeft klager problemen omdat hij zijn dochter, die chronisch ziek
is, niet psychisch heeft kunnen bijstaan. Klager heeft aangegeven het beroep nader te willen invullen nadat zijn raadsman een kopie van het procesdossier heeft ontvangen.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager heeft verzocht om strafonderbreking in verband met een chronische ziekte van zijn dochter en omdat klagers partner door een verhuizing en door de ziekte van de dochter veel last heeft van stress en migraine. De Minister heeft advies gevraagd aan
de Medisch Adviseur bij het Ministerie van Justitie. Deze heeft het volgende medegedeeld: “Uit de informatie die ik heb ontvangen van de huisarts van de moeder en de dochter zie ik momenteel onvoldoende redenen voor een strafonderbreking. De moeder en
dochter moeten in staat worden geacht betrokkene in de inrichting te bezoeken”. Gelet daarop is de Minister van mening dat klager niet voldoet aan de criteria voor strafonderbreking. Namens klager is aangevoerd dat ook klagers medische toestand bij de
beslissing op het verzoek om strafonderbreking zou moeten meewegen. Naar het oordeel van de Minister staat de medische toestand van klager een voortzetting van de detentie niet in de weg.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van het huis van bewaring Roermond heeft negatief geadviseerd ten aanzien van het verzoek om strafonderbreking.
De Medisch Adviseur bij het Ministerie van Justitie heeft negatief geadviseerd ten aanzien van het verzoek om strafonderbreking

3. De beoordeling
Klager is in hoger beroep veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen jaar met aftrek wegens kortweg opzettelijk handelen in strijd met artikel 2 van de Opiumwet en deelname aan een criminele organisatie.

Op grond van het bepaalde in artikel 32 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna de Regeling) kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met
een andere vorm van verlof. Het verzoek om strafonderbreking is ingediend teneinde klager in staat te stellen zijn dochter, waarvan wordt gesteld dat zij in een medisch zorgelijke toestand verkeert, enige tijd bij te staan en omdat klagers partner
lijdt
aan migraine en onder stress staat door de medische toestand van hun dochter. Op grond van het bepaalde in artikel 36 van de Regeling, gelezen in verband met de artikelen 22 en 23 van de Regeling, kan in dergelijke gevallen strafonderbreking worden
verleend. Van belang is daarbij dat de (medische) noodzaak aannemelijk is. De beroepscommissie acht die noodzaak, gelet op het advies van de Medisch Adviseur van 16 februari 2010, onvoldoende aannemelijk geworden. Gelet daarom moet worden geoordeeld
dat
de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

Voor zover klager zijn eigen medische toestand heeft aangevoerd als grond voor het toekennen van strafonderbreking, acht de beroepscommissie die grond, bij gebreke aan een nadere feitelijke onderbouwing, onvoldoende aannemelijk geworden. Ook die grond
kan daarom niet leiden tot een gegrondverklaring van het beroep.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 9 april 2010.

secretaris voorzitter

Naar boven