Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/0906/GV, 9 april 2010, beroep
Uitspraakdatum:09-04-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/906/GV

betreft: [klager] datum: 9 april 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. I. Özkara, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 22 maart 2010 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot incidenteel verlof afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Op 10 maart jl. is klagers partner bevallen van een dochter. Aangezien dit kindje verwekt is tijdens klagers detentieperiode is hij niet in staat geweest zijn kindje prenataal te erkennen. Klager heeft incidenteel verlof aangevraagd om zijn dochter te
kunnen zien en haar te erkennen bij de burgerlijke stand. Het verzoek om incidenteel verlof is afgewezen omdat klager niet kan aantonen dat zijn partner zijn levenspartner is. Klager is van mening dat deze redenering een afwijzende beslissing niet kan
dragen nu de relatie tussen klager en zijn partner tijdens de detentieperiode van klager is ontstaan. Klager meent dat het in die gegeven omstandigheid onredelijk is om een gedetineerde alleen voor incidenteel verlof (kraambezoek) in aanmerking te
laten
komen wanneer hij aan kan tonen dat er sprake is van levenspartners, hetgeen kennelijk alleen kan door het overleggen van schriftelijke bescheiden zoals een huwelijks- of een samenlevingscontract. Het gaat immers om de relatie tussen vader en kind,
welke in beginsel los hoort te staan van de relatie tussen de ouders. Klager heeft weliswaar (thans) nog de status van ongewenste vreemdeling doch zijn zaak is nog niet door een onafhankelijke rechter beoordeeld. Klager is voornemens na zijn detentie
met zijn partner in het huwelijk te treden. Klager stelt dat zijn persoonlijke belangen zwaarder zou moeten wegen dan het algemeen belang. Het is in strijd met artikel 8 EVRM, het recht op family life, indien hij niet in de gelegenheid gesteld wordt
zijn dochter te zien en daarnaast te kunnen erkennen. Voorts is het in het belang van het kind, zoals dit zijn grondslag vindt in artikel 9 Verdrag inzake de rechten van het Kind, dat het erkend wordt door haar vader. Hierin kan aanzienlijk gemakkelijk
worden voorzien door klager, al dan niet in begeleide vorm, verlof toe te kennen. Klager stelt dat hier een meer nauwkeurige belangenafweging plaats had moeten vinden.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Op 10 maart jl. is mevrouw [A] bevallen van een dochter. Uit niets blijkt dat mevrouw [A] klagers levenspartner is en dat er voor aanvang van de detentie sprake was van een gezamenlijk huishouden. Als ongewenst vreemdeling komt klager niet in
aanmerking
voor incidenteel verlof. Daarnaast dient de afweging te worden gemaakt of de noodzaak tot een begeleid incidenteel verlof bestaat. Er kan niet worden aangetoond of de beweerde band bestaat en de relatie hecht is. Dit zijn voorwaarden gesteld in artikel
22, eerste lid onder a en b, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling). Ook is het ongeboren kind niet erkend door klager. Volgens klager heeft hij in 2003 een moslimhuwelijk gesloten en is zijn vrouw samen met de baby thuis.
Klagers partner is niet meer op bezoek geweest na de bevalling, de reden hiervan is onbekend.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie Norgerhaven te Veenhuizen heeft geen bezwaar tegen een begeleid incidenteel verlof van klager.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van tien jaar en drie maanden met aftrek, wegens overtreden van de Opiumwet. Klagers einddatum valt op of omstreeks 11 maart 2011.

Op grond van artikel 21 van de Regeling kan incidenteel verlof worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is. Incidenteel verlof kan indien nodig onder
begeleiding of bewaking plaatsvinden. Op grond van artikel 26 van de Regeling kan incidenteel verlof worden verleend voor een kraambezoek aan de levenspartner van de gedetineerde en het pasgeboren kind. Artikel 1 onder i. van de Regeling bepaalt dat
onder levenspartner dient te worden verstaan de echtgenoot van de gedetineerde, alsmede de persoon met wie een aantoonbaar duurzaam samenlevingsverband wordt onderhouden daterend van voor de aanvang van de detentie. Naar het oordeel van de
beroepscommissie is uit de stukken niet vast komen te staan dat sprake is van een levenspartner in de zin van artikel 1 onder i. van de Regeling. Reeds om die reden dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van bc. L. van Alff, secretaris, op 9 april 2010

secretaris voorzitter

Naar boven