Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 09/3415/GM, 11 februari 2010, beroep
Uitspraakdatum:11-02-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 09/3415/GM

betreft: [klager] datum: 11 februari 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.J. Sol, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de locatie Torentijd te Middelburg,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 3 december 2009 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 26 januari 2010, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn klager en zijn raadsman mr. A.J. Sol noch de inrichtingsarts verschenen.
Klagers raadsman heeft op 12 januari 2010 verzocht om aanhouding van de behandeling van het beroep, omdat hij in verband met een andere zitting op 26 januari 2010 is verhinderd ter zitting van de beroepscommissie te verschijnen. Dit verzoek is
afgewezen, daar de beroepscommissie op een dergelijk verzoek ter zitting beslist en niet op voorhand rekening kan worden houden met de wens van klagers raadsman om de zaak op de eerstvolgende zitting (van 9 maart 2010) na 14.30 uur te agenderen. Klager
wenst niet zonder zijn raadsman te worden gehoord en heeft op 25 januari 2010 een verklaring getekend, waarop hij afstand doet van het horen ter zitting.
Klagers raadsman heeft op 25 januari 2010 het beroep schriftelijk toegelicht en opnieuw verzocht om aanhouding van de behandeling van het beroep.
De inrichtingsarts heeft schriftelijk laten weten niet ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 28 september 2009 en de toelichting daarop van 3 november 2009, betreft het niet verlenen van adequate medische hulp in verband met pijnklachten aan klagers pols na
21
september 2009.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Namens klager is de klacht als volgt toegelicht.
De medische dienst heeft klager op 21 september 2009 gezien en hem toegezegd dat hij op de lijst voor bezoek aan de arts zou worden geplaatst. In afwachting van dat bezoek is een verband gelegd en pijnstilling gegeven. Klager is echter niet opgehaald
voor bezoek aan de arts.
Klager heeft en kon niet op 23 september 2009 laten weten hoe het met hem ging, omdat er op die dag geen spreekuur was. Op 24 september 2009 was er wel spreekuur. Het was klager niet mogelijk dit spreekuur te bezoeken, omdat dit spreekuur ongewoon
vroeg
werd beëindigd. Klager heeft daarom op 25 september 2009 een briefje over zijn verslechterde gezondheidstoestand geschreven. Klager heeft daarop alleen pijnstilling gekregen. Er is ook nauwelijks gereageerd op klagers briefje van 28 september 2009. In
de periode van 26 tot 30 september 2009 heeft klager geen pijnstillers meer gekregen.
Op 30 september 2009 was de pijn ondraaglijk geworden en heeft klager zich beklaagd bij de werkmeester en een incident opgeworpen tijdens de arbeid. Geheel in strijd met de gebruikelijke gang van zaken, maar genoodzaakt door de bijzondere situatie,
heeft de werkmeester ervoor gezorgd dat klager de arts kon bezoeken, waarna de arts klager direct heeft behandeld voor een peesschedeontsteking.

De inrichtingsarts heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de medisch adviseur, niet nader toegelicht. Dit standpunt luidt als volgt.
Terugkerend probleem bij klager is dat hij enkele malen is aangesproken en per brief is ingelicht over de spreekuurtijden van de medische dienst. Zoals klager in zijn klacht heeft aangegeven, wilde hij niet wachten op zijn beurt wanneer het te druk
was.
Dit is klagers eigen keuze en komt voor klagers verantwoording. Klager is niet verstoken geweest van medische hulp. Klager is regelmatig gezien in verband met polsklachten en hem is pijnstilling gegeven. De verpleegkundige heeft klager op 21 september
2009 behandeld en het advies gegeven op het volgende spreekuur te komen melden of de klachten over waren of verdere behandeling behoefden. Klager heeft zich toen niet op het spreekuur gemeld.
Het is niet juist dat hij alleen door toedoen van klager en de werkmeester pas op 30 september 2009 klager heeft gezien. Als hij klager zich eerder op het spreekuur van de verpleegkundige had gemeld, was klager waarschijnlijk eerder naar de arts
doorgestuurd. Klager is op 30 september 2009 behandeld met Depo-medrol.

3. De beoordeling
De beroepscommissie acht zich op grond van de stukken voldoende ingelicht om het beroep te kunnen beoordelen en wijst het verzoek om aanhouding daarom af.

Klagers klacht komt er op neer dat hij door toedoen van de medische dienst en/of de inrichtingsarts in de periode van 22 tot 30 september 2009 geen consult van de inrichtingsarts en onvoldoende pijnmedicatie heeft gekregen.

Uit het toegezonden medische dossier van klager komt het volgende naar voren. Klager is op 21 juli 2009 in verband met een pijnlijke pols gezien door een verpleegkundige, nadat hij de dag ervoor tijdens voetbal op zijn pols was gevallen. Aan klager is
een tubigrip gegeven en hem is gemeld dat hij woensdag moest doorgeven hoe het ging. Aan klager zijn 4 tabletten Brufen 400 mg op cel gegeven als ‘zo nodig medicatie’ voor de pijn.
In de middag van 30 september 2009 is klager door de arts gezien. Klager is toen voor een ontstoken pees Depro-medol ingespoten en voor een week Brufen, maximaal drie per dag, als ‘zo nodig medicatie’ voorgeschreven.

Voorts heeft klager aanvankelijk, in zijn klacht van 28 september 2009, het volgende aangegeven. Hij heeft zich op 21 september 2009 bij de medische dienst gemeld met pijnklachten aan zijn pols en heeft toen voor twee dagen pijnstillers gekregen. Hij
moest melden wanneer de pijn weg was, maar de pijn bleef. Hij heeft de volgende dag geen pijnstillers gekregen. Hij moest elke dag een brief voor pijnstillers schrijven. De medische dienst zou klager vanaf 21 september 2009 op de lijst voor de arts
zetten. Op vrijdag heeft klager per brief meegedeeld dat de pijn niet weg was, waarop hij vier pijnstillers voor het hele weekend kreeg. Op maandag 28 september 2009 was er spreekuur, maar was het druk. Klager is toen eigen dingen gaan doen en toen hij
terugkwam waren ze weg. Rond 16.00 uur heeft hij ze op de afdeling aangesproken, maar had men geen tijd en hem is gezegd naar het spreekuur van donderdag te komen. Hij heeft toen weer een brief gestuurd voor pijnstillers, maar die heeft hij niet
gekregen.

Op een door klager overgelegd schriftelijk bericht van de medische dienst staat vermeld dat het de bedoeling is dat hij zich met zijn vragen meldt op het spreekuur, dat op maan- en donderdagen wordt gehouden.

Uit de stukken blijkt derhalve niet dat de medische dienst klager op maandag 21 september 2009 zou hebben gezegd dat klager op de lijst van het spreekuur van de arts zou worden gezet. Hem is alleen gezegd dat hij de verpleegkundige op woensdag moest
melden hoe het met hem ging. Klager heeft dat niet gedaan en heeft per briefjes verzoeken om pijnstilling bij de medische dienst ingediend, waarop klager is verwezen naar het spreekuur. Hij heeft tijdens het spreekuur van maandag 28 september 2009 niet
op zijn beurt willen wachten en is, naar hijzelf in de oorspronkelijke klacht heeft verklaard, weggegaan om iets voor zichzelf te gaan doen, waarna bij zijn terugkeer bleek dat het spreekuur was afgelopen.

In het licht van het vorenstaande kan de beroepscommissie niet tot een ander oordeel komen dan dat klager het aan zichzelf te wijten heeft dat hij in de periode van 22 september 2009 tot 30 september 2009 naar zijn mening onvoldoende pijnmedicatie
heeft
gekregen en niet vóór 30 september 2009 door de inrichtingsarts is gezien door zich niet bij de verpleegkundige te melden. In elke penitentiaire inrichting vindt verwijzing naar de inrichtingsarts door de verpleegkundige plaats als dat geïndiceerd
wordt
geacht en kan de indicatie daartoe alleen worden beoordeeld als de betrokkene door de verpleegkundige wordt gezien. Ook medicatie wordt niet op uitsluitend schriftelijk verzoek van een gedetineerde voorgeschreven. Niet kan worden uitgesloten dat klager
- als hij zich in de week van 21 september 2009 opnieuw bij de verpleegkundige had gemeld - verdere pijnmedicatie zou zijn gegeven als dat geïndiceerd was. Ook valt niet uit te sluiten dat hij dan in die week wel vóór 30 september 2009 het spreekuur
van
de inrichtingsarts had kunnen bezoeken.

Klager is blijkens zijn medische dossier in ieder geval in de periode van 21 tot en met 30 september 2009 pijnstilling gegeven, nadat hij door een verpleegkundige respectievelijk de inrichtingsarts was gezien.

De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat niet gezegd kan worden dat sprake is van het handelen van de inrichtingsarts en/of de medische dienst dat moet worden aangemerkt als in strijd met de in
artikel 28 Pm neergelegde norm.
Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. H.M.E. Laméris-Tebbenhoff Rijnenberg, voorzitter, J.G.J. de Boer en drs. L.E.M. Kleipool, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 11 februari 2010

secretaris voorzitter

Naar boven