Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 09/3100/GM, 11 februari 2010, beroep
Uitspraakdatum:11-02-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 09/3100/GM

betreft: [klager] datum: 11 februari 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de locatie De Grittenborgh te Hoogeveen,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 13 oktober 2009 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 26 januari 2010, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam, is klager gehoord.
De inrichtingsarts verbonden aan de genoemde locatie is niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 30 juli 2009 betreft, voor zover in beroep van belang, de onjuiste behandeling van toegenomen pijn aan zijn hoofd en zijn nekspieren, alsmede van zijn oogklachten.
Ter zitting van de beroepscommissie heeft klager verklaard dat de in zijn klacht vermelde rugpijn weg is en geen onderdeel van zijn beroep uitmaakt.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht.
Hij houdt het niet uit van de pijn en slaapt slecht, maar krijgt geen medicatie. Hij heeft al vanaf het begin van zijn detentie constant hoofdpijn en wil daar vanaf. Vanaf juni 2009 trekt de pijn door naar zijn nek en schouders. Er moeten foto’s
gemaakt worden van de rechterkant van zijn hoofd om te zien waar de pijn vandaan komt. Er is een foto van zijn nek gemaakt, waarop alleen zijn botten te zien zijn. Daarom moet er een foto van zijn nekspieren gemaakt worden. Hij heeft nog steeds last
van
zijn oog, wat volgens hem samenhangt met zijn hoofdpijn. Zijn oog traant vaak en voelt aan alsof hij er uitgetrokken wordt. Klager kan met dat oog wel goed zien.
Hij gaat altijd naar de fysiotherapie. Hij was één keer vergeten te gaan nadat hij ’s nachts slecht had geslapen. Hij is toen van de lijst gehaald, maar daar weer op geplaatst na bemoeienis van de psycholoog. Klager deed aan krachtsport, waarbij hij
zware halters gebruikte. Hij is daar al lange tijd mee gestopt, omdat hij van de fysiotherapeut geen zware training meer mag doen. Hij mag alleen nog maar heel lichte herhalingsoefeningen doen.
Hij ergert zich eraan dat hij een bultje in zijn spieren voelt, maar de verpleegkundige en de arts dat bultje niet voelen.
Klager begint te vermoeden dat hij last van stress heeft.

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen.
Klager verblijft vanaf 29 april 2009 in de inrichting. Aan zijn klachten is gedaan wat gedaan moest worden. Hij heeft klager een aantal keren gezien. Klager is verwezen naar de fysiotherapeut, waar hij het vaak liet afweten. Er zijn foto’s van klagers
nek gemaakt.
Er is sprake van een continu patroon van klagen, waarvoor weinig tot geen substraat aanwezig is en dat te maken heeft met klagers eigen, wat aparte beleving.
Na overleg met de psycholoog is klager nogmaals, voor de derde keer naar de fysiotherapie verwezen, wat nu uiteindelijk vruchten lijkt af te werpen. Klagers klachten zijn altijd serieus genomen en zijn bejegening is steeds correct geweest.

3. De beoordeling
Uit de gegevens in klagers medische dossier komt naar voren dat klager vanaf het begin van zijn detentie in de inrichting (29 april 2009) regelmatig contact heeft gehad met de medische dienst en/of de inrichtingsarts over zijn hoofd-, nek- en
oogklachten. Klager is, ook uit eerdere detentie in de inrichting, bekend met stressklachten en myogene nekklachten. Volgens de inrichtingsarts ervaart klager veel spanningsklachten en is mogelijk ook sprake van een problematisch psychisch
functioneren.
Klager is in mei 2009 verwezen naar de fysiotherapie en hem zijn oefeningen gegeven, waar klager zich meermalen niet aan heeft willen houden, omdat die volgens hem niet helpen en hij niet mag sporten. Op 18 juni 2009 heeft de fysiotherapeut
schriftelijk
gemeld dat klager vijf keer is behandeld, dat hij steeds terugkomt met wisselende klachten, soms cervicaal dan weer thoracaal, alsmede dat klager zich niet/minder aan adviezen houdt en gewoon doortraint. Klager heeft hij zich op 15 juli 2009 met na het
sporten ontstane pijnklachten gemeld, waarvoor hem voor een week de pijnstiller Meloxicam is voorgeschreven. Klager is vanwege zijn verzoek van vrijdag 24 juli 2009 om verlenging van zijn medicatie op maandag 27 juli 2009 door de inrichtingsarts
gezien,
waarbij klager is aangegeven dat er geen therapie voor zijn klachten bestaat en er geen indicatie is om de pijnmedicatie te verlengen. Op verzoek van de inrichtingsarts zijn op 23 juli 2009 nekfoto’s gemaakt, waarop geen afwijkingen zijn gevonden.
Klager is verder regelmatig in het PMO besproken en heeft ondersteunende gesprekscontacten met de psycholoog.
Op 6 augustus 2009 heeft de fysiotherapeut schriftelijk gemeld dat de behandeling is beëindigd, omdat klager onregelmatig is verschenen, voortdurend tegenstrijdige pijnklachten heeft aangegeven en adviezen niet juist heeft opgevolgd. In oktober 2009 is
de fysiotherapie weer hervat en begin november 2009 is hem 1 maal daags Meloxicam 15 mg voorgeschreven.

In het licht van het vorenstaande kan niet worden geoordeeld dat klagers klachten niet voldoende serieus zijn genomen en hem geen adequate behandeling voor zijn klachten is gegeven. De omstandigheid dat klager het niet eens is met de aangeboden
behandeling kan daaraan niet afdoen.

De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts en/of de medische dienst niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm.
Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. H.M.E. Laméris-Tebbenhoff Rijnenberg, voorzitter, J.G.J. de Boer en drs. L.E.M. Kleipool, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 11 februari 2010

secretaris voorzitter

Naar boven