Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/0518/GV, 30 maart 2010, beroep
Uitspraakdatum:30-03-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/0518/GV

betreft: [klager] datum: 30 maart 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 17 februari 2010 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht. De afwijzing is gegrond op twee gronden, te weten vluchtgevaar en de nog lopende ontnemingszaak. Ten aanzien van het vluchtgevaar geldt dat klager inmiddels tweeëneenhalf jaar is gedetineerd, waarvan de
eerste drie maanden in Thailand in afwachting van uitlevering. Indien klager zou besluiten weer naar Thailand te vluchten, zou hij het risico lopen daar weer opgepakt te worden. Klager wil niet nogmaals de hel van de Thaise detentie moeten doormaken.
Daarnaast heeft klager ook geen reden daartoe omdat de einddatum van zijn detentie aanstaande is. Verzoeker wil zijn verloven gaan gebruiken om het contact met zijn ouders en echtgenote weer op te bouwen. Zijn ouders zullen vanaf 24 februari 2010 in
Nederland verblijven, evenals zijn echtgenote, die in april 2010 naar Nederland komt. Dit alles maakt dat de vrees voor vlucht niet aan de orde is.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Reden voor de afwijzing van het verzoek om algemeen verlof waren de ernstige bezwaren van het Openbaar Ministerie (O.M.), dat vreest dat klager zich spoedig aan de verdere tenuitvoerlegging van de detentie zal onttrekken. Op zich lijken de door klager
aangevoerde argumenten redelijk. Dat neemt niet weg dat klagers familie toentertijd, toen klager naar Thailand vertrok, ook in Nederland woonde. Het heeft toen relatief veel moeite gekost hem weer in Nederland te krijgen. Indien klager andermaal de
benen zou nemen, terwijl er tegen hem nog een ontnemingsvordering loopt, valt niet uit te leggen dat hem desondanks verlof is verleend. Klager heeft zichzelf min of meer in deze situatie gebracht. De suggestie van de directeur van het huis van bewaring
(h.v.b.) Nieuwegein om klager met een kopie van zijn paspoort op verlof te laten gaan is niet uitvoerbaar. Dan beschikt klager immers niet over een geldig identiteitsbewijs.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van het h.v.b. Nieuwegein heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, met de opmerking dat mogelijk klagers paspoort zou kunnen worden achtergehouden in de inrichting.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Utrecht heeft naar mededeling van de genoemde directeur aangegeven negatief te adviseren in verband met het in klagers geval aanwezige gevaar voor onttrekking aan detentie, waarbij het volgende
van belang is. Klager verbleef tot aan zijn aanhouding / uitlevering al geruime tijd in Thailand. Het Openbaar Ministerie heeft diverse pogingen moeten ondernemen om klager uiteindelijk uitgeleverd te krijgen naar Nederland. Klager heeft herhaaldelijk
aangegeven (onder meer tijdens de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak) terug te willen keren naar Thailand. Klager heeft enige tijd geleden incidenteel verlof aangevraagd voor het verkrijgen van een paspoort. De ontnemingsprocedure tegen klager
is nog niet afgerond. Zijn aanwezigheid bij de behandeling van de ontnemingszaak (gepland in het voorjaar van 2010) is gewenst.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van vier jaar en zes maanden met aftrek, wegens
– kortweg – deelname aan een criminele organisatie en handelen in strijd met het bepaalde in artikel 10 van de Opiumwet. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 29 juli 2010.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal vier verlofaanvragen indienen.

Klager is in het kader van het toen tegen hem lopende strafrechtelijk onderzoek aangehouden in Thailand en uitgeleverd aan Nederland. De uitlevering heeft veel voeten in de aarde gehad. Klager heeft – onder meer tijdens de behandeling van zijn
strafzaak
– aangegeven terug te willen keren naar Thailand. Hij beschikt over een geldig paspoort. Deze omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, maken de vrees van de Staatssecretaris, dat klager zich aan de verdere tenuitvoerlegging van zijn
detentie zal onttrekken, voldoende aannemelijk. Dit gegeven, ook bezien tegen het licht van de nog tegen klager lopende ontnemingsprocedure, vormt een contra-indicatie voor verlofverlening en rechtvaardigt, ondanks het positieve inrichtingsadvies, de
afwijzing van het verlofverzoek. Derhalve kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 4 onder a van de Regeling tijdelijk verlaten van de
inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 30 maart 2010.

secretaris voorzitter

Naar boven