Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/0081/GM, 29 maart 2010, beroep
Uitspraakdatum:29-03-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/81/GM

betreft: [klager] datum: 29 maart 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan het Uitzetcentrum Rotterdam,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 5 januari 2010 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 9 maart 2010, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door een tolk in de Arabische taal en [...], medisch manager van de Forensisch Medische Maatschappij Utrecht
(FMMU).

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur, betreft de verstrekking van verkeerde medicatie c.q. het niet verstrekken van bepaalde medicatie.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht.
Klager heeft in de periode van 15 juli 2009 tot 27 juli 2009, de periode dat hij in het Uitzetcentrum Rotterdam verbleef, geen problemen gehad met medicatie. Hij kreeg pillen die een andere kleur hadden, maar na drie dagen heeft hij begrepen dat het om
dezelfde medicatie ging en waren de problemen opgelost.

De medisch manager heeft het standpunt, zoals ingenomen tegenover de medisch adviseur, als volgt toegelicht.
In het Uitzetcentrum Rotterdam zijn er geen problemen geweest voor wat betreft klagers medicatie. Er was verwarring over de kleur van de pillen, maar dat probleem is opgelost.

3. De beoordeling
De beroepscommissie overweegt dat uit klagers verklaring ter zitting is gebleken dat klager in de periode dat hij in het Uitzetcentrum Rotterdam verbleef geen problemen heeft gehad met zijn medicatie. Derhalve is niet gebleken dat het handelen van de
inrichtingsarts niet adequaat zou zijn en in strijd zou zijn met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. H.M.E. Laméris-Tebbenhoff Rijnenberg, voorzitter, dr. ing. C.J. Ruissen en prof dr. W.J. Schudel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 29 maart 2010

secretaris voorzitter

Naar boven